Congo was Belgisch van 1908 tot 1960, België verkreeg de voogdij over Rwanda-Urundi na de eerste Wereldoorlog; de beide landen werden onafhankelijk in 1962. Officieel was het taalgebruik in Belgisch Afrika vrij, maar in werkelijkheid was het Frans er de facto de officiële taal. Er bestaan geen taalgrens en geen taalrollen in de Belgische kolonie en mandaatgebieden en dus bestaan er daar officieel ook geen Franstaligen of Nederlandstaligen, Brusselaars, Walen of Vlamingen. Toch zijn Vlamingen ervan overtuigd dat zij in Belgisch Afrika, zoals in België zelf, in de meerderheid zijn. Naar het einde van de koloniale periode toe wordt het aantal Vlamingen in Congo geschat op zo'n 50.000 van de 80.000 Belgen, tegenover een Congolese populatie van zo'n 13 miljoen. 70% van de Belgische inwoners van Leopoldstad, 50% van alle kolonisten (zelfstandigen), 70% van alle koloniale ambtenaren en 80 tot 90% van alle missionarissen in de hele kolonie zouden Vlaams geweest zijn. Of liever gezegd, Nederlandstalig. Nogal wat leden van de bourgeoisie in Vlaanderen waren immers Franstalig; en, zoals uit een aantal getuigenissen zal blijken, verfransten sommige Vlamingen in Belgisch Afrika om hun sociale positie te verbeteren.
Na de onafhankelijkheid liep de Belgische aanwezigheid in Centraal Afrika sterk terug. Momenteel zouden er zo'n 3.000 Belgen in Congo verblijven. De meerderheid van de Belgen die zich er in theorie permanent gevestigd hebben zijn missionarissen. Theoretisch moet het nu mogelijk zijn om een beeld te krijgen van het aantal Nederlands- en Franstaligen onder hen, maar Vlamingen zijn nu zelf zelf veel minder geïnteresseerd blijken in die vraag dan het geval was tijdens de koloniale periode.



Afrikanen in Vlaanderen
"Voor heel wat Belgen was Congo hun thuis. In hoeverre is België ooit een thuis voor Congolezen geweest?" (Leen Laenens, geciteerd in het Integraal Verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, dinsdag 5 februari 2002, 14:15 uur (Kamer-4e Zitting van de 50e zittingsperiode)

Tijdens de koloniale periode hadden Congolezen wel de Belgische nationaliteit, maar ze waren Belgische onderdanen, geen Belgische burgers. Omdat Rwanda en Burundi geen Belgische kolonies waren, maar mandaatgebieden die aan de Belgische staat waren toevertrouwd door de Verenigde Naties, hadden Rwandezen en Burundezen niet de Belgische nationaliteit.
Theoretisch was het niet mogelijk voor de Afrikaanse bewoners van Centraal Afrika om naar de metropolis te komen, laat staan zich er te vestigen. In de praktijk gebeurde het toch. Omwille van de scheepsvaart tussen België en Congo was het gemakkelijker voor Congolezen dan voor inwoners van Rwanda-Urundi om naar België te komen. Volgens de Belgische wetgeving beging een matroos die op een boot onder Belgische vlag vaarde, geen overtreding wanneer hij het schip in Antwerpen verliet. Daarop besloot de Compagnie Maritime du Congo Belge (CMCB) Congolese arbeiders een contract te laten tekenen waarbij ze zich ertoe verbonden om de boot niet te verlaten in Antwerpen. Deden ze dat wel, dan konden ze door de havenpolitiek worden opgepakt en teruggestuurd wegens contractbreuk. Congolezen ontdekten echter een nieuwe route: ze lieten zich in Punta Negra aanwerven op Franse boten die aanmeerden in Le Havre, deserteerden daar en reisden door naar België.
Omdat Congolezen de Belgische nationaliteit hadden, konden ze in principe niet verwijderd worden van het grondgebied eenmaal ze voet op Belgische bodem zette. Ze mochten dan echter niet meer terugkeren naar Belgisch Afrika, omdat de autoriteiten vreesden dat hun verhalen over de Belgische maatschappij het prestige van Belgen in de kolonie en mandaatgebieden zou aantasten. De koloniale maatschappijen van Belgisch Afrika waren raciaal gesegregeerd en sterk hiërarchisch. Elke Belg stond er boven een Afrikaan. Wat zouden Afrikanen denken als ze hoorden dat er in België ook arbeiders waren, arme Belgen ook, die taken uitvoerden (poetsen, koken, enz.) die ze in Afrika overlieten aan Afrikanen? De Belgische autoriteiten waren ook benauwd dat communisten Congolezen zouden benaderen om via de boten propaganda naar Congo te smokkelen; die vrees bleek trouwens terecht. Er werden verschillende pogingen ondernomen om via organisaties vat te krijgen op Congolese matrozen in België en hen af te schermen van communistische propaganda. De enige die slaagde was de oprichting van de "Amicale des Marins Congolais" door Redemptoristen in Antwerpen in 1951-1952.
Omdat de meeste gemeenten niet wisten of Congolezen in België nu Belgen dan wel vreemdelingen waren, is het moeilijk een schatting te geven van het preciese aantal dat in de koloniale periode, vanaf de jaren ’20, ’30, in België terechtkwam. Het was niet evident voor Congolezen om werk te vinden in België. Velen waren verplicht zich a.h.w. te verkopen als bezienswaardigheid. De zogenaamde carabouya-Congolezen (carabouya is een bonbon) waren een echte attractie. Ze speelden doelbewust in op Belgische vooroordelen en stereotypes over Afrikanen om hun waren aan de man te brengen.



Omdat België tijdens de koloniale periode Afrikaanse bewoners van Belgisch Afrika niet het recht gaf naar België af te reizen, is de immigratie van Burundezen, Congolezen en Rwandezen grotendeels een postkoloniaal fenomeen. De meesten kwamen in België terecht als studenten en asielzoekers. Congolezen noemen Belgische Congolezen als sinds de koloniale periode "Belgicains". Dat is een term die (ex-)koloniale Belgen overigens zelf gebruik(t)en gebruikten op denigrerende wijze, hetzij om te verwijzen naar Belgen die Congolezen minachtend behandelen als verwende kinderen, dan wel naar Belgen die niet vertrouwd zijn met andere landen, culturen en talen.
Vele Congolezen menen dat Belgen een koloniale schuld aan hen heeft af te lossen en hen zou moeten bevoordelen wat betreft immigratie; sommigen verwijten Belgen dat ze na afloop van de Tweede Wereldoorlog geen gastarbeiders geïmporteerd hebben uit hun kolonie en mandaatgebieden, maar uit landen zoals Italië, Marokko en Turkije.
De meeste Congolezen bereikten België na 1960 om hier te studeren en waren/zijn opvallend hoger opgeleid dan arbeidersimmigranten zoals Marokkanen en Turken. Tussen 1961 en 1992, steeg het aantal Congolezen in België van 2.585 tot 12.840, het merendeel mannen. In 1991, waren er 12.025 Congolezen, 732 Rwandezen en 390 Burundezen in België. In 1999 kwamen de meeste vluchtelingen uit de Democratische Republiek Congo (2.060), gevolgd door Rwanda (1.677) en Burundi (768). In 1999 kwamen Congolezen (1.468) tweede op rij in de lijst asielzoekers, na inwoners van ex-Joegoslavië (13.404); Rwandezen (1.035). In 1998 maakten Congolezen met 61% de meerderheid uit van genaturaliseerden onder mensen afkomstig uit sub-Saharisch Afrika; Rwandezen kwamen op de zesde plaats (61 personen) en Burundezen op de negende (43). Officieel wonen er nu 12.974 Congolezen in België, van wie echter slechts 2.122 in Vlaanderen; de overgrote meerderheid woont in Brussel. In Brussel althans blijken Congolezen en Rwandezen ook opvallend politiek geëngageerd: procentsgewijs hebben zich per nationaliteit dubbel zoveel niet-EU-burgers ingeschreven voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006 dan EU-burgers (de hoogste aantallen in beide categorieën zijn 44,5% van alle Togolezen en 20,7% van alle Nederlanders) en onder de niet-EU-burgers komen Rwandezen (37%) op de vierde plaats na Togolezen, Mauretaniërs en Guinezen; Congolezen (28,1%) komen op de zesde plaats, na Kameroenezen.


De Vlaamse verbeelding van Centraal Afrika
De koloniale Vlaamse verbeelding van Belgisch Afrika

Velen onder ons weten dat Congo zo'n 80 keer groter is dan België; maar hoeveel weten dat het ook 127 keer groter is dan Vlaanderen? Het feit dat Vlamingen ooit de moeite hebben genomen om de berekening te maken, geeft een idee van de rol die de kolonie heeft gespeeld in de Vlaamse verbeelding tijdens de koloniale periode.
De Vlaamse belangstelling in Belgisch Afrika was in grote mate katholiek. Al tijdens de koloniale periode maakten vele katholieke Vlamingen een onderscheid tussen een Franstalige elite die Belgisch Congo politiek domineerde en economisch uitbuitte en de vele Vlaamse missionarissen, mannen en vrouwen, die Congolezen kerstenden en "beschaafden".
Verder werd Vlaamse interesse in Belgisch Afrika ook geïnspireerd door Vlaamsgezindheid. Enerzijds hielden Vlamingen niet op erop te wijzen dat zij in de kolonie en de mandaatgebieden een numerieke meerderheid vormde die gedomineerd werd door een Franstalige minderheid.
Anderzijds vergeleken Vlamingen in dat verband graag hun lot met dat van de Afrikaanse inwoners van Belgisch Afrika. Op 8 maart 1885, na de Conferentie van Berlijn waar Leopold II de Onafhankelijke Congostaat krijgt toegewezen, reageert een anonieme auteur in "De kleine Gazet" bitter op het bericht dat koloniale ambtenaren verplicht zullen worden om Congolese talen te leren. Hij verwijt de koning dat die "in al zijn verordeningen en schikkingen uitgaat van den stelregel, dat het wel waar is, dat de Vlamingen zich laten negeren in hun eigen land, maar dat het hoogst onstaatkundig, onrechtvaardig en gevaarlijk zou zijn de negers in hun eigen land op dezelfde wijze te regeeren. De verdrukking van den Vlaming zal op die wijze dan toch tot iets gediend hebben." In een gelijkaardige trend schrijft de activist Adiel Debeuckelaere in zijn open brief aan Albert vanuit de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog dat de Franstalige officiers het heel rechtvaardig vinden dat ze Congolees (sic) moeten kennen om gekoloniseerde Congolezen te leiden, maar geen Vlaams willen kennen om Vlamingen, die een vrij volk zijn te drillen. En naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1958, schrijft journalist Louis De Lentdecker in De Standaard: "Beslist, wij betreuren het geen negers te zijn. Misschien mochten wij dan ook een lied zingen voor de koning, in onze taal, en misschien zou men ons dan op de wereldtentoonstelling over in onze taal aanspreken en antwoorden. Wellicht wacht men erop dat wij Vlamingen ook in paan op de wereldtentoonstelling zouden rondlopen om ons dezelfde rechten te geven als de negers."
Voor nogal wat Vlaamsnationalisten betekende de Vlaamse aanwezigheid in Belgisch Congo, dat aan Zuid-Afrika grensde, de kans op de verwezenlijking van een groot-Diets rijk, dat een tegengewicht zou bieden voor Frans- en Engelstalig Afrika. In die context kon Leopold II geprezen worden dat hij Vlamingen een nieuwe kans op overzeese kolonisatie had geboden na de Belgische onafhankelijkheid, die Vlamingen de kans had ontnomen te participeren in de Nederlandse kolonisatie van zijn overzeese gebieden.


Er waren echter ook Vlamingen die, vanuit hun Vlaamsgezinde preoccupatie met de relaties tussen cultuur, etniciteit, nationaliteit, 'ras' en taal, een echte belangstelling aan de dag legden voor de culturen en talen van de Afrikaanse bewoners van Belgisch Afrika. Dat vond ondermeer zijn weerslag in een groot aantal etnografische en taalkundige teksten die, wat ook hun beperkingen mogen zijn, verplichte lectuur blijven voor iedereen die zich bezighoudt met de antropologie en linguïstiek van Centraal Afrika. In 1975 schreef K. Franssens niet zonder trots dat voor de Zaïrese historicus de tijd zou komen dat de kennis van het Nederlands even noodzakelijk zou zijn om de koloniale periode te bestuderen, als kennis van het Latijn voor de Europese medievist. Zover is het, tot nader order, (nog) niet gekozen. Een reden is dat in de koloniale context, zelfs overtuigde Vlamingen vrijwel zonder uitzondering over koloniale situaties schreven in het Frans. De koloniale Vlaamse beweging was immers in geen enkel opzicht een spiegelbeeld van haar Belgische pendant.
De invoering van de schoolstrijd in Belgisch Congo in 1958 dreef echter ook de talentegenstellingen tussen Nederlands- en Franstaligen op de spits. Nogal wat Vlamingen die zich eerder niet of amper hadden ingelaten met de vraag of Congolezen best onderwijs zouden krijgen in het Frans of een Congolese taal, kozen nu radicaal voor de tweede optie, minder uit bekommernis voor Congolezen, dan wel om hun eigen rechten op onderwijs in het Nederlands veilig te stellen.
Als het Nederlands hetzelfde statuut zou krijgen als het Frans, zou dit betekenen dat Congolezen deze taal ook machtig zouden moeten zijn. Zogenaamde évolué's, d.w.z. "beschaafde" Congolezen, verzetten zich hier krachtig tegen. Een van hen, de toen nog onbekende journalist Joseph-Desiré Mobutu, meent dat als Vlamingen in Congo recht hebben op de erkenning van hun taal, de Belgische koloniale overheid maar gelijk alle Congolese talen officieel erkennen. Hij voegt er echter onmiddellijk aan toe dat Congolezen daarvoor geen eisende partij zijn en dat Vlamingen verantwoordelijk zijn voor deze fantasie: Congolezen pleiten ervoor dat alleen “de taal van Voltaire” de nationale taal van Congo zou worden. De Vlaamse eisen zetten bij heel wat Congolezen kwaad bloed en niet weinig Vlamingen, ook Vlaamsgezinden, zijn zich daarvan bewust. Ze waarschuwen dat men Congolezen niet het slachtoffer mag maken van een Belgisch taalbeleid waarvoor ze zelf geen verantwoordelijkheid dragen en dat de interne Belgische verdeeldheid het koloniale gezag dreigt te ondermijnen en de Congolese onafhankelijkheid zal bespoedigen. De toekomst zal hen gelijkgeven.

De postkoloniale verbeelding van Centraal Afrika
Vele Vlamingen die de koloniale periode bewust, hoe beperkt ook, hebben meegemaakt, vermelden desgevraagd steevast het zilverpapier dat ze moesten verzamelen voor de missies (zonder te weten waarom) en de spaarpotjes van de missionarissen van Scheut op winkeltogen met een jongetje dat knikte als je er kleingeld in stopte. Maar verder blijkt de idee van “onze Congo” alleen nog door te spelen in het vasthouden aan de schrijfwijze Kongo i.p.v. Congo. Een reden om de voorkeur te gevan aan de spelling met een “c” i.p.v. “k” is het streven naar internationale eenvormigheid: Congo i.p.v. Kongo, Sudan i.p.v. Soedan, Uganda i.p.v. Oeganda. Een andere reden is dat de term “Kongo” tot verwarring kan leiden: men moet het onderscheid maken tussen de twee landen (De Democratische Republiek Congo en Congo-Brazzaville) en de etnische Kongogroep die verspreid leeft over beide landen en Angola.
In het voorwoord van het boek dat de toenmalige BRT televisie en radio-uitzendingen Als een wereld zo groot waar uw vlag staat gepland, schrijft Jan Neckers dat hij tot de laatste generatie behoorde die nog wat over Belgisch Congo leerde in school. Toen hij later, na de Congolese onafhankelijkheid, geschiedenis studeerde nam de cursus, “Kolonisatie en dekolonisatie” Peru als voorbeeld. In zijn licentieverhandeling schrijft Jan Verstraete dat het hem tien jaar had gekost voordat zijn vage notie dat België ooit een kolonie had gehad betekenis voor hem aannam. Hij citeert een anonieme bron die ooit zou hebben opgemerkt dat een Colombiaan zijn hele leven in Vlaanderen zou kunnen doorbrengen, zonder te beseffen dat België een koloniaal verleden heeft: er is geen “Congolese” keuken, afgezien van pili-pili zijn geen woorden uit een Congolese taal doorgedrongen in de spreektaal. In Vlaanderen herinneren vele straatnamen, monumenten en lokale gehuchten en heuvels (de Congoberg in Galmaarden bijvoorbeeld) aan Belgisch Congo (amper aan het voormalige Rwanda-Urundi); maar hoeveel Vlamingen weten wie Camille Coquilhat was? Verder herinneren in het dagelijkse leven vrijwel alleen mataditaarten aan het Belgische koloniale verleden. Voor wie ze nog niet geproefd heeft: een mataditaart bestaat uit een chocoladebiscuit met een laagje slagroom en een laagje chocolademousse en is overgoten met chocolade. Wel is er een meer algemene associatie van chocolade met Afrikanen – denken we maar aan negertetten (dat mogelijk komt van het Franse tête de nègre).
Het is opvallend dat de inwoners van het voormalige Belgische Afrika voor de meeste Vlamingen in het postkoloniale België een afwezige categorie zijn: ze maken gewoon deel uit van de categorie “Afrikanen”, een term die in het algemene taalgebruik alleen verwijst naar de (zwarte) inwoners van Afrika bezuiden de Sahara. In de populaire verbeelding bestaan voor vele Vlamingen Congolezen slechts in relatie tot de Matonge-wijk in Elsene (Brussel). Vele Vlamingen komen zich daar, veelal in groep, vergapen aan de Afrikaanse winkels en de Afrikanen die er rond lopen, wat niet altijd naar de zin is van de betrokkenen, die zich er vaak bekeken voelen als dieren in een zoo. Weinige Vlamingen beseffen echter dat Matonge een demografisch heel gemengde buurt is waar feitelijk heel weinig Afrikanen wonen; die komen er vooral winkelen en uitgaan.
De Belgische amnesie voor het koloniale verleden kan geweten worden aan de postkoloniale depreciatie van die historische periode. Wat Vlamingen betreft, speelt ook nog de associatie van de kolonie met het "Belgique à papa" dat gedomineerd werd door een Franstalige elite. De laatste jaren is er echter een hernieuwde interesse in het Belgische koloniale verleden. Peter Verlindens "Weg uit Congo: het verhaal van de kolonialen" vond heel veel weerklank. De boeken van Ludo De Witte over de moord op Patrice Lumumba, de eerste premier van het onafhankelijke Congo, hadden zo’n impact dat ze leidden tot de oprichting van de Commissie Lumumba. Het boek van Adam Hochschild en de televisiedocumentaire van Peter Bates over het bewind van Leopold II in de Onafhankelijke Congostaat, wekten veel beroering. Er was de overzichtstentoonstelling "Het geheugen van Congo" in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika op Vlaamse bodem dat eindelijk belooft werk te maken van de langverwachte vernieuwing. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg, een van de partners in dit project, die tijdens de koloniale periode in het voormalige Leopoldstad speelde voor een exclusief Vlaams publiek, heeft zich sterk geëngageerd voor samenwerking met Congolese artiesten in Kinshasa. Luc Tuymans' "Mwana Kitoko" wekte algemene bewondering. En het wordt stilaan een hele klus om de vele boeken, toneelstukken en projecten bij de hand te houden die direct of indirect verwijzen naar de historische banden tussen België en Centraal Afrika.
Dit alles in acht genomen, is het des te opvallender dat inwoners van het voormalige Belgisch Afrika amper figureren in debatten over de multiculturele samenleving. Nochtans zijn zij een van de snelst groeiende minderheden in België, zij het minder in Vlaanderen dan in Wallonië en Brussel. De hernieuwde interesse in het Belgische koloniale verleden (in Congo, eerder dan in Burundi en Rwanda) lijkt dus te suggereren dat vele Belgen meer reflecteren op een historische periode waaraan tot voor kort weinig aandacht werd besteed dan dat ze begaan zijn met hun medeburgers van Burundese, Congolese en Rwandese afkomst.


Bronnen
Ceuppens B. 2003. Congo made in
Flanders ? Koloniale Vlaamse visies op 'blank' en 'zwart' in Belgisch Congo. Gent: Academia Press.
Ceuppens B. 2006. Congo als Vlaamse creatie? Vlaamsgezindheid en taalpolitiek in het onderwijs in Belgisch Congo 1908-1960. School en cultuur: eenheid en verscheidenheid in de geschiedenis van het Belgische en Nederlandse onderwijs. Jaarboek voor de Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. Assen: Van Gorcum.
Etambala Z.A. 1994. In het land van de Banoko: de geschiedenis van de Kongolese/Zaïrese aanwezigheid in België van 1885 tot heden. Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid.
Eynikel, H. 1997. Onze Kongo. Leuven: Davidsfonds.
Kagné, B. en M. Martiniello. 2001. L’immigration subsaharienne en Belgique. Courier hebdomadaire du CRISP, no. 1721.
Mayoyo, B.T.T. 1995. Migrations Sud/Nord, levier ou obstacle? Les Zaïrois en Belgique. Brussels: Afrika-Instituut/ASDOC.
Meeuwis, M. 1997. Constructing Sociolinguistic Consensus: A Linguistic Ethnography of the Zairian Community in
Antwerp, . Universitaire Instelling Antwerpen: doctoraatsproefschrift.
Neckers, J. & V. Foutry. 1986. Als een wereld zo groot waar uw vlag staat gepland. Brussel: BRT-Instructieve Omroep.
Verstraete, J. 1982. De Belgische koloniaal in Kongo (ca. 1880-1914). Katholieke Universiteit Leuven: licentiaatsscriptie.



http://soc.kuleuven.be/arc/afrikaver...book/print/298