De president en Ol' Blue Eyes

John F. Kennedy droeg in zijn broekzak steeds een papiertje mee waarop het getal 112.827 stond, het exacte verschil in stemmen dat hem in 1960 het presidentschap had opgeleverd. Zijn rivaal Richard Nixon had de duimen gelegd met amper 0,16% van de popular vote. Nooit sinds 1916 was dat verschil nog zo klein geweest en het zou tot de historische kiesstrijd van het jaar 2000 - tussen Al Gore en George W. Bush - duren voor dat record gebroken zou worden.

Maar al in de eerste uren na het sluiten van de stembureaus op 8 november 1960 doken verhalen over kiesfraude op. Vooral in en om Chicago waren rare dingen gebeurd. Kennedy won de staat Illinois met een verschil van minder dan 9.000 van de 4,75 miljoen uitgebrachte stemmen, een marge van 0,2%. Hoewel Nixon 92 van de 101 lokale overheden in Illinois achter zich kreeg, ging de hoofdstad Chicago naar Kennedy (de burgemeester van de stad, Richard Daley, maakte de uitslag ongewoon laat op de ochtend na de stembusslag bekend). Kennedy won Cook County met een onwaarschijnlijke 450.000 stemmen verschil, terwijl in Fannin County 6.138 stemmen werden geteld, ondanks dat daar slechts 4.895 kiezers geregistreerd stonden. Weinigen die er aan twijfelden dat de Kennedyclan de staat Illinois had gestolen. Ook de FBI rapporteerde onregelmatigheden.

Maanden eerder, in februari van 1960, had Frank Sinatra, die Kennedy’s campagnelied High Hopes had gecomponeerd, presidentskandidaat John Fitzgerald Kennedy en diens broer Teddy in het Sands Hotel in Las Vegas voorgesteld aan een knap escortmeisje, dat naar de naam Judith Campbell luisterde. Het meisje had een tijd een relatie met de Italiaans-Amerikaanse crooner gehad, maar Sinatra leek meer dan opgelucht haar aan de Kennedy’s te kunnen slijten. Ook Campbell legde al snel meer dan gewone interesse voor JFK aan de dag.

De Kennedy-clan was begin zestiger jaren van vorige eeuw een machtige machine. Vader Joe Kennedy was een gehaaid zakenman die fortuin had gemaakt in de vastgoedsector, de bankenwereld en met de import van alcohol uit Europa. Naast zijn veelvuldige contacten in de onderwereld kende hij ook Hollywood als zijn broekzak. Als ex-filmproducer en eigenaar van de RKO-studio’s had hij drie jaar lang een affaire gehad met Gloria Swanson, een van de meest bejubelde actrices uit het stommefilmtijdperk. De Democraat Joe Kennedy had altijd grote politieke ambities getoond. Onder Franklin Roosevelt werkte hij zich eerst op tot voorzitter van de SEC (U.S. Securities and Exchange Commission) en later zelfs tot Amerikaans ambassadeur in Groot-Brittannië. Maar daar wedde hij op het verkeerde paard. Hij zocht buiten het medeweten van Washington om een paar keer toenadering tot Adolf Hitler, een gok die hem duur te staan kwam en zijn kansen op het presidentschap tot nul herleidden. Toen hij tijdens de Blitzkrieg Londen inruilde voor het veilige platteland, terwijl de Engelse koninklijke familie en de ganse regering in de hoofdstad bleven, was zijn politiek lot definitief bezegeld.

Maar Joe - die kost wat kost de hoofdprijs wilde - wist dat Amerikanen een kort geheugen hebben. Indien hij het hoogste ambt niet voor zichzelf kon kopen, zou hij dat hoedanook voor een van zijn zoons doen. Naast geld was daar voornamelijk veel politieke verbeelding voor nodig. ‘De Kennedy’s scheppen illusies en noemen die feiten,’ schreef de onlangs overleden Gore Vidal daar ooit over.

Ook Sinatra was een politiek beest. Zijn moeder Dolly had voor de Democratische Partij gewerkt in New Jersey en de jonge Sinatra had meegelopen in een reeks politieke parades. Hij had zich specifiek ingezet in de strijd tegen racisme en segregatie. Maar het was vooral zijn zangtalent dat de jonge Sinatra in de politieke schijnwerpers plaatste. In 1944 werd hij bij president Franklin Roosevelt geroepen in het Witte Huis. ‘De president is de belangrijkste man op aarde en ik - zoon van een Italiaans immigrantenechtpaar uit Hoboken - mocht vandaag zijn hand drukken,’ zei hij later tegen de pers.

Het was Joe Kennedy himself die het belang van de steeds populairder wordende Sinatra en zijn Rat Pack als eerste correct zou inschatten. Deze artiesten waren eind jaren vijftig incontournable op de entertainmentscene. Naast Sinatra maakten ook Dean Martin, Peter Lawford, Sammy Davis Jr. en Joey Bishop deel uit van deze coterie van entertainers, die niet enkel volle zalen trok in Las Vegas, maar ook in Hollywood de lakens uitdeelde. Toch was het voornamelijk Sinatra die in die tijd een ongekend prestige genoot. Dat Lawford alsnog deel werd van de Rat Pack had ie enkel te danken aan zijn huwelijk met Joe Kennedy’s dochter Patricia, want Sinatra en de Engelse zanger-acteur hadden zich meermaals gebrouilleerd. Het was pas toen Kennedy sr. hem opnieuw tot bij Sinatra bracht dat de ruzie werd bijgelegd, voornamelijk omdat deze laatste dacht daar politieke munt uit te kunnen slaan.

Wanneer de 5 artiesten eind 1959 beslisten hun schouders onder de presidentscampagne van JFK te zetten, werden de Rat Pack-compadres in politieke kringen al snel de ‘Jack Pack’ genoemd. Deze winnende combinatie was het geesteskind van niemand anders dan Mr. Ambassador, zoals Joe Kennedy door Sinatra werd genoemd. Vader Kennedy was een boosaardig man, maar een briljant strateeg. Hitler had zijn plannen gedwarsboomd, maar dat zou hij nu rechtzetten. Sinatra raakte volledig in de ban van Joe en politiek. Kennedy had ‘m zelfs een ambassadeurschap in Italië of een plaats als senator voor de staat Nevada beloofd. Bij Sinatra gingen die praatjes er als zoete koek in. De koning van Hollywood - die steeds opnieuw naast een felbegeerde Oscar greep - had eindelijk een hoger doel voor ogen.

Weken nadat Sinatra het meisje Campbell aan de Kennedybroers had voorgesteld, introduceerde hij haar ook aan maffiabaas Sam Giancana. Al snel werd duidelijk dat Sinatra - op aangeven van Joe Kennedy - al een tijd als stroman fungeerde tussen de maffiabaas en het Kennedykamp. Vader Kennedy zou de hulp van de machtige Giancana bij het kopen van stemmen van vakbondsleden in de swing states Illinois en West-Virginia hebben ingeroepen. Dat zou zowel tijdens de voorverkiezingen als tijdens de nationale stembusslag zijn gebeurd. Maar alle partijen waren van mening dat de rol van tussenpersoon best door een minder prominent figuur kon worden overgenomen. Campbell leek een geknipte kandidate voor de job en weken nadat Sinatra haar aan beiden had voorgesteld, fungeerde ze als nieuwe go-between tussen Giancana’s misdaadsyndicaat enerzijds en de Kennedyclan anderzijds.

In het boek My Story, de mémoires die ze in 1977 publiceerde, claimt Campbell dat Giancana ‘Kennedy ‘s overwinning in Chicago had gekocht’ en ook dat ze later een rol had gespeeld in een complot door haar beide minnaars beraamd om Fidel Castro om te brengen. Velen zouden de onopgeloste moord op JFK in 1963 zien als de bevestiging van diens banden met de maffia.

Ondertussen had Sinatra zich vooral gefocust op het inzamelen van fondsen voor het Kennedykamp. Met succes. De lijst sterren die daarvoor werd ingezet oogde indrukwekkend: naast de leden van de ‘Jack Pack’ verwelkomde de democratische conventie in juli 1960 in de Sports Arena van Los Angeles ook artiesten van wereldfaam als Judy Garland, Tony Curtis, Shirley MacLaine, Nat King Cole, Edward G. Robinson en vele anderen.

Giancana had gehoopt dat een Kennedy-overwinning de aandacht van zijn criminele activiteiten zou afleiden. Maar eens JFK tot president verkozen was, begon hij op aanraden van zijn broer Robert en de gehate FBI-directeur Edgar J. Hoover afstand te nemen van zijn onderwereldrelaties. Giancana - die tegen de tijd dat Kennedy het Witte Huis betrok zo’n 70 keer was gearresteerd en 200 moorden had bevolen - was ‘not amused’.

In het boek Nixon’s Darkest Secrets schrijft auteur Don Fulson dat Giancana zelfs een prijs op het hoofd van Sinatra had gezet: ‘Giancana schoof de schuld voor Kennedy’s aanval op de maffia in Sinatra’s schoenen en speelde met de gedachte om de zanger te laten ombrengen.’ In de biografie Sinatra bevestigt auteur Anthony Sommers dat: ‘Bij het begin van JFK’s presidentschap kreeg Sinatra op een dag de traditionele mafia-doodsbedreiging toen hij in een kamer van het Miami Beach Hotel room service bestelde. Toen hij het zilveren deksel van de eetschaal haalde vond hij daar niets anders dan een afgehakte schapekop.’ Sinatra zou daarop al zijn optredens hebben afgelast en zich een tijd in een klooster hebben verborgen. Volgens Sandi Lansky Lombardo, de dochter van voormalig maffiabaas Meyer Lansky, zou Sinatra deze laatste hebben aangezocht in de zaak te bemiddelen. Met succes bleek, want nog volgens Sommers zou Giancana van het plan hebben afgezien ‘na tussenkomst van een Oostkustmaffioso.’

Hoover had RFK ook een dossier bezorgd omtrent de vermeende onderwereldconnecties van Ol’ Blue Eyes. Sinatra’s dossier bevatte niet minder dan 1.275 bladzijden; 36 meer dan dat van supermaffioso Carlo Gambino. Zelfs de Geheime Dienst had een codenaam voor de zanger: Napoleon.

(Sinatra stond bekend als een eersteklas schoft. Toen de joodse komiek Jackie Mason tijdens een optreden de draak stak met Sinatra’s nieuwe kindbruid Mia Farrow - die vijf jaar jonger was dan Sinatra’s oudste dochter Tina- kreeg Mason even later drie kogels door zijn hotelkamerdeur gevuurd. Wie achter de afrekening zat werd snel duidelijk wanneer wanneer Mason - die er met de schrik vanaf kwam - de vluchtende huurmoordenaar op weg naar de lift ‘Doobie, doobie, doo’ hoorde zingen. Omdat Mason weigerde de Farrow-‘gag’ uit zijn répertoire te halen, zou een Sinatra-huurling hem later alsnog neus en kaakbeenderen breken. Zanger Tony Bennett en zijn vrouw zouden Sinatra’s wreedheid jaren later in levende lijve mogen aanschouwen toen een schoonmaker van het Fontainbleau hotel in Miami om zijn handtekening vroeg. Sinatra gaf zijn bodyguards daarop het bevel de man in elkaar te slaan en ze lieten hem bewusteloos achter. Een beschaamde Bennett zweeg, omdat Sinatra hem in 1965 in LIFE magazine ‘de beste zanger ter wereld’ had genoemd, wat zijn doodgebloede carrière nieuw leven had ingeblazen.)

Twee andere incidenten zouden de breuk tussen Sinatra en het Kennedykamp versnellen. Toen Washington zich opmaakte voor het presidentiële inhuldigingsgala dat in januari 1961 in het National Guard Armory werd gehouden, meldde zich daar opnieuw een uitzonderlijke reeks artiesten. Sinatra had zich persoonlijk met de organisatie van het gala bemoeid en zich naast een optreden van de Rat Pack verzekerd van de aanwezigheid van Bette Davis, Harry Belafonte, Leonard Bernstein, Gene Kelly, Ella Fitzgerald, Mahalia Jackson, Anthony Quinn, Sidney Poitier en vele anderen. Maar dagen voor het gala belde het Witte Huis Sammy Davis Jr. op met de boodschap dat hij niet langer welkom was. Davis - die zich uit de naad had gewerkt voor de Kennedycampagne - was de verpersoonlijking van al wat Joe Kennedy haatte: hij was zwart, joods, sinds kort getrouwd met de blonde Arische Mae Britt en hij was ook nog eens een superster. Maar gemengde huwelijken waren in die tijd politiek nog te controversiëel voor de Kennedy’s, die vreesden dat de aanwezigheid van het koppel op het gala voor ongenoegen onder de Kennedy-aanhang in de zuiderse staten zou zorgen. Dat er zwarten op het gala aanwezig zouden zijn, tot daar toe, maar ‘die neger met zijn Duitse hoer’, zoals de Kennedypatriarch naar het controversiële koppel refereerde, daar kon geen sprake van zijn. Davis was er het hart van in en opmerkelijk genoeg schrapte Sinatra - die Davis’ getuige was geweest bij diens huwelijk weken eerder - de naam Davis van de Show of Shows. Sinatra was zich steeds meer de koning van de wereld gaan wanen en kreeg hier van Mr. Ambassador een eerste les in politiek aangereikt. Het was niets meer dan een begin...

De relatie tussen de Kennedy’s en Ol’ Blue Eyes zou finaal ten einde komen in maart 1962. Aanleiding daartoe was misschien wel het wegvallen van Joseph Kennedy, die in 1961 op een golfbaan in Sinatra’s Palm Springs door een beroerte was geveld. Hij zou nog acht jaar leven, maar zou nooit meer praten. Mr. Ambassador was een plant geworden. Nu hij van het politieke toneel verdwenen was, achtte zijn zoon Bobby, die openbaar aanklager onder JFK was, de tijd rijp om de georganiseerde misdaad aan te gaan pakken. De familie die aan de macht was gekomen met de hulp van de misdaadsyndicaten, zou de hand die haar had gevoed nu gaan bijten.

Wanneer maanden later JFK het Westen van Californië zou bezoeken, had hij toegezegd te zullen overnachten in Sinatra’s huis aan de Wonder Palms Drive in Palm Springs. Voor Sinatra betekende die toezegging een vorm van erkenning. Hij liet dan ook niets aan het toeval over. Het huis werd gerenoveerd, er werden kamers toegevoegd, er werd communicatie-apparatuur voor de Geheime Dienst aangeschaft tot zelfs een landingsplaats voor de presidentiële helikopter aangelegd. Doch twee dagen voor het presidentiëel bezoek, blies JFK de ganse zaak af, zogezegd omdat Sinatra’s eigendom te kwetsbaar was voor een eventuele aanslag. De ware reden was dat JFK door zijn broer was geïnformeerd dat de FBI een onderzoek was gestart naar zijn banden met Sinatra, Campbell en Giancana. Een overnachting ten huize Sinatra zou de bestaande vermoedens enkel doen aanzwellen. De president van de Verenigde Staten sliep twee dagen later in Palm Springs ten huize Bing Crosby, Sinatra’s aartsvijand en een Republikein, notabene. Bij het horen van het nieuws sloeg Ol’ Blue Eyes de ganse verbouwing kort en klein. Het was op die dag dat er definitief een einde aan de opgemerkte vriendschap tussen twee van de grootste Amerikanen van hun tijd.

Had hij in 1968 eerst nog de democratische kandidaat Herbert Humphrey gesteund en niet de tijdens de campagne vermoorde Bobby Kennedy, dan zou Sinatra na de door Humphrey verloren stembusslag zijn politieke focus verleggen naar het Republikeinse kamp, waar hij met open armen werd ontvangen. In 1970 betuigde hij zijn steun aan acteur Ronald Reagan, die kandidaat was voor het gouverneurschap van Californië. Sinatra was ondertussen ook goede maatjes geworden met Richard Nixons vice president Spiro Agnew, die regelmatig bij de zanger te gast was in diens huis in Palm Springs. Nixon zag Sinatra voornamelijk als een potentiële geldschieter, die naast de in de entertainmentindustrie haast onbeperkt aanwezige fondsen ook geld uit de onderwereld naar de partijkas kon sluizen. Richard Nixons banden met de onderwereld waren alombekend. Nixon en Bebe Rebozo, een schimmig figuur die banden had met maffiabaas Santos Trafficante, waren in die mate onafscheidelijk dat sommigen zich afvroegen of beide er een homoseksuele relatie op nahielden. (Rebozo, die geen enkele officiële functie bekleedde, had zelfs een eigen kantoor in het Witte Huis.)

In 2010 gaf het Witte Huis een memo uit 1971 vrij waarin stond te lezen dat Nixons topadviseur Chuck Colson van mening was dat ‘een persoonlijke ontmoeting tussen de president en Sinatra voordelig zou zijn gezien ‘Sinatra een groot deel van wat we veronderstellen onbeperkte financiële reserves controleert.’ Doch de geplande ontmoeting tussen Ol’ Blue Eyes en Nixon zou nooit plaatsvinden. In 1972 startte het Huis van Afgevaardigden een onderzoek naar Sinatra’s banden met de maffia, waarbij de zanger werd opgeroepen voor een verhoor.

Nixon gaf er daarna de voorkeur aan zijn afstand te behouden, al zou hij Sinatra in april van 1973 in het Witte Huis uitnodigen om er te zingen voor de Italiaanse premier Giulio Andreotti, van wie later bekend werd ‘dat diens banden met de onderwereld zo sterk waren hij als een onderdeel van de maffia beschouwd moest worden.’

In 1979 zou Sinatra dan campagne voeren voor Ronald Reagan en ook de organisatie van diens inhuldigingsgala voor zijn rekening nemen. Nadat hij in 1985 voor bewezen diensten door Reagan de Congressional Medal of Freedom kreeg uitgereikt, zou Ol’ Blue Eyes in 1988 een laatste keer optreden tijdens het inhuldigingsgala van Reagans opvolger George W. Bush. Doch zijn democratische gedachtengoed zou The Voice nooit volledig afzweren. Sinatra verwelkomde in 1992 de verkiezingsoverwinning van Bill Clinton en ontmoette hem kort daarna in Los Angeles.

Van Sinatra mag veel worden gezegd, maar niet dat hij een racist was. In 1991 schreef de zanger nog een opgemerkt opiniestuk in de Los Angeles Times, waarin hij zich bleef verwonderen over de blijvende rassenhaat in de Amerikaanse samenleving:

‘Waarom hoor ik nog altijd rassenhaters hun vergif spuwen? Waarom maken de innuendo’s van ongelijkheid me nog altijd ziek? Waarom worden opgroeiende kinderen nog steeds veracht omwille van hun huidskleur? Waarom wordt er nog steeds hartelijk gelachen wanneer schoften elkaar haatmoppen toefluisteren? Waarom blijven zo velen onder ons de wijze woorden van Thomas Jefferson - de evidente waarheid dat alle mensen gelijk zijn - in woorden en daden negeren?’

De kans is dan ook groot dat Frank Sinatra in 2008 op Barack Obama zou hebben gestemd. Maar daarvoor overleed Ol’ Blue Eyes net tien jaar te vroeg.

Bron: Express.be (22 okt 2012)