PDA

View Full Version : Islam is een pseudo-godsdienst



The Lawspeaker
10-05-2009, 04:02 PM
(Het Vrije Volk (http://www.hetvrijevolk.com/index.php?pagina=9046))

Islam is een pseudo-godsdienst


Het westen deelt samenlevingen in naar ideologie of godsdienst. Islam heeft een god, dus moet het wel een godsdienst zijn. Helaas worden wij hier bedrogen door de manier waarop wij tegen de wereld aankijken.


Wetenschap en godsdienst zijn beide stelsels van symbolen die verklaringen aanbieden voor bepaalde verschijnselen in de werkelijkheid: ontstaan van leven, de zin van het bestaan, de invulling van rechtvaardigheid, hoe te handelen in betrekking tot de medemens. Beide systemen doen dit door middel van symbolen, zoals letters en verwijzingen naar abstracties, die uiteindelijk terugverwijzen naar de alledaagse werkelijkheid, de empirie, die ik hierna W1 zal noemen. De wereld van symbolen noem ik vervolgens W2.

Wetenschap is een geheel van beweringen in W2 dat resultaten in W1 voorspelt met meer of minder grote zekerheid. Het belang van wetenschap bestaat uit de toetsing van W2 aan W1.
Pseudo-wetenschap (http://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudowetenschap) in niet in staat om in voldoende mate dat verband tussen W1 en W2 te leggen. Uitspraken van pseudo-wetenschap zijn niet na te trekken (want de bewering in W2 is niet te linken aan iets in W1, bijvoorbeeld waarom buitenaardse wezens naar onze planeet komen) of het zijn beweringen die altijd waar zijn of nooit waar zijn en om die reden geen betekenis hebben.

Er zijn redeneerpatronen nodig om de relaties tussen W1 en W2 vast te leggen en zinvol te maken en dit bewijst dat W2 ten opzichte van W1 een aparte werkelijkheid vormt. Een reeks symbolen, zoals uitgedrukt in een zin, of in de formule van de zwaartekracht, is alleen zinvol indien er objecten in W1 bestaan waarnaar verwezen kan worden en als de relaties op zich ook weer toetsbaar zijn in W1.
Bijvoorbeeld: een boek maakt in fysiek opzicht deel uit van W1. De betekenis van de symbolen die erin staan, zowel letters als overige symbolen, bestaat in W2. Stel dat het boek is geschreven in een taal die onbekend is voor de lezer en ook de overige symbolen geen betekenis hebben voor de lezer, dan is dit een boek dat alleen in W1 bestaat. Als in dit boek de formule e=mc2 staat, dan heeft dat voor een analfabete oerwoudbewoner geen betekenis.

Het besef dat deze twee werelden, die van de materie (W1) en die van de ideeën (W2), onherroepelijk van elkaar gescheiden zijn, is al aan te treffen bij Aristoteles als hij het over essentia en existentia heeft. In de eeuwen daarna wordt er nauwelijks nog over nagedacht, behalve door Porphyrius en Boëthius, die het probleem onderkenden, maar weigerden er iets over te zeggen. Abelard was de eerste die het weer oppakte en hieruit is de universaliënstrijd (http://en.wikipedia.org/wiki/Problem_of_universals) ontstaan. In het verlengde hiervan ontstonden het rationalisme en het empirisme, waarna Kant toonde dat elk van de twee een aspect van de werkelijkheid beschrijft.

De echte wereld onderscheidt zich van de symbolische wereld door tenminste twee kenmerken: ten eerste, de echte wereld verwijst alleen naar zichzelf, terwijl de symbolische wereld kan naar zichzelf én naar de echte wereld verwijzen, en ten tweede is van de echte wereld objectief aantoonbaar dat ze bestaat, terwijl van de symbolische wereld dat niet mogelijk is. De notatie e=mc2 heeft alleen betekenis in de symbolische wereld, maar de onderdelen ervan verwijzen naar een reeks waarnemingen in W1.

Het verschil tussen W1 en W2 vinden we bij Kant terug als de analytische oordelen en de synthetische oordelen. De analytische verwijzen naar de werkelijke wereld (“goud is een metaal op grond van zijn eigenschappen”), de synthetische (“deze zonsondergang is mooi”) bestaan alleen in de beleving van de mens (W2). De analytische kunnen geen zingeving produceren of een motief voor een besluit vormen, terwijl de synthetische oordelen niet beleefd kunnen worden zonder op een of andere manier iets in de sfeer van zingeving of motivatie te veroorzaken.

Als we deze indeling toepassen op de verschillende systemen in de wereld die zijn ontworpen om betekenis toe te kennen aan het leven, dan komen we al snel tot de ontdekking dat er zich twee groepen aftekenen. De eerste groep maakt onderscheid tussen de echte werkelijkheid en de symbolische werkelijkheid, de tweede groep probeert deze scheiding juist te beperken.
De eerste groep zijn realistische systemen, in de filosofische opvatting dat de alledaagse realiteit de basis is om mee te werken. De tweede groep zijn idealistische of essentialistische systemen, omdat ze veronderstellen dat er een ideale wereld bestaat, die de essentie van het leven en de wereld bepaalt en dat het de levenstaak van de mens is om deze essentie te leren kennen. De essentialisten (deze naam verdient de voorkeur omdat de uitdrukking ‘idealistisch’ meerdere betekenissen heeft) menen dat W2 op dezelfde manier bestaat als W1 en hebben ook geen moeite met het optreden van engelen en geesten in W1.

Verder is kenmerkend voor de realisten dat ze een duidelijke visie hebben op het beleven van de godsdienst in het lekenbestaan en dat er daarnaast een mogelijkheid is voor mensen die zich meer willen concentreren op de symbolische wereld, bijvoorbeeld door in een klooster te leven. De islam heeft in dit opzicht natuurlijk als tegenhangers de ribat (http://en.wikipedia.org/wiki/Ribat) en de madrasa (http://en.wikipedia.org/wiki/Madrasah), die als instituten in sommige opzichten vergelijkbaar zijn met wat elders aangetroffen wordt, maar dit neemt niet weg dat de islam voor alle moslims tot in detail voorschrijft hoe ze zich gedragen moeten in W1. Dit volgt uit de asharitische interpretatie (http://en.wikipedia.org/wiki/Ash%27ari) van de tawhid. Dat niet alle gelovigen zich daar evenveel van aantrekken, neemt niet weg dat de officiële leer is zoals ze is en zich in dit opzicht onderscheidt van overige godsdiensten.

Als een groep mensen een essentialistische godsdienst hanteert, heeft dat enorme gevolgen voor de denkpatronen in die groep. Als W1 en W2 direct met elkaar in contact staan, en beide even werkelijk bestaand zijn – en dit laatste is een centraal punt in de islam – dan heeft elke beleving en elke relatie in W2 onmiddellijk gevolgen voor W1. Elke handeling in W1 heeft gevolgen voor W2 en elke gedachte (W2) werkt door in W1. Het vermogen tot analytisch denken wordt er zeer door belemmerd, omdat er een organisch beeld van het universum wordt gehanteerd, waarin alles met alles verbonden is door de wil van god. Essentialisten geloven dat in de mens een essentie aanwezig is (ziel, geloof, menselijkheid) die verheven is boven alle andere categorieën waarin we mensen indelen, zoals natie, staat, taal, sociale klasse.
Alleen al de activiteit van het zoeken veroorzaakt in de essentialist een gevoel van onvolledig zijn. De essentie staat bij de essentialist tegenover de techniek, die hij afwijst als een vinding van de moderne wereld. Morele verbetering moet bij de essentialist plaatsvinden vanuit het menselijk bewustzijn en de techniek speelt daarbij hooguit een negatieve rol, omdat techniek mensen onderling minder afhankelijk maakt.

Mensen die geen scheiding aanbrengen tussen W1 en W2 zullen eerder gemotiveerd zijn om tot handelen over te gaan, omdat ze niet gewend zijn aan het zelfstandig indelen en betekenis toekennen aan de symbolen in W2. Fanatisme zal vaker aangetroffen worden bij essentialisten (‘het persoonlijke is politiek’) dan bij realisten.

Kennis is niets meer dan het bekwaam hanteren van symbolen binnen het geheel aan relaties binnen W2 zelf. W2 kan oneindig uitgebreid worden. Er is niet alleen kennis van de feiten nodig, maar ook kennis van hoe de onderlinge relaties te hanteren. Indien de scheiding tussen W1 en W2 wordt gehanteerd, is het mogelijk om van inzicht te veranderen. Als W2 echter als een ‘empirisch bestaand’ iets wordt opgevat, ligt het voor altijd vast en is elke poging om er iets aan te veranderen een soort aanslag op het universum.

Essentialisten kunnen moeilijk verklaren hoe iemand een nieuwe gedachte of uitvinding of inzicht verkrijgt en nemen hun toevlucht tot gekunstelde constructies. Door de eeuwen heen is er van alles verzonnen op dit gebied.
Plato stelde dat er niets nieuws is, maar dat men zich het nieuwe ‘herinnerde’.
Porphyrius stelde zich een voortdurende stroom emanaties uit god voor.
In de asharitische versie van de islam is alles de uitkomst van handelingen van god, die naar believen de uitkomst van gebeurtenissen bepaalt. (Koran: 14:27 en 22:18). Over de inzichten van Ashari (874 – 936) is veel geschreven. Het volgende citaat is kenmerkend voor zijn visie:

They considered discussion about motion, rest, body, accident, colour, space, atom, the leaping of atoms, and attributes of God, to be an innovation and a sin. They said that had such discussions been the right thing, the Prophet and his Companions would have definitely done so; they further pointed out that the Prophet, before his death, discussed and fully explained all those matters which were necessary from the religious point of view, leaving none of them to be discussed by his followers; and since he did not discuss the problems mentioned above, it was evident that to discuss them must be regarded as an innovation." (by M. Abdul Hye, M.A, Ph.D, Professor of Philosophy, Government College, Rajshahi, Pakistan, bron, onder B) (http://www.muslimphilosophy.com/hmp/14.htm)

Waarbij innovation begrepen moet worden als een godsdienstig begrip, de bi’da (http://en.wikipedia.org/wiki/Bid%25E2%2580%2598ah), met andere woorden het afwijken van het ware geloof.

Dit probleem, ook bekend als het probleem van de dualiteit, verdwijnt volledig als men accepteert dat W1 en W2 geen deel van elkaar uitmaken en elkaar niet ‘kennen’, behalve in de menselijke geest. Kant formuleerde dit door te stellen dat het woord ‘bestaan’ feitelijk twee verschillende betekenissen heeft, namelijk fysiek bestaan en alleen in de geest bestaan.

Hieruit volgt dat wetenschap zich onderscheidt van pseudo-wetenschap (http://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudowetenschap) doordat wetenschap systematisch onderscheid maakt tussen W1 (waarnemingen) en W2 (theorieën). Pseudo-wetenschap heeft oppervlakkig dezelfde structuur van verwijzingen naar W1, maar verwijst in werkelijkheid naar andere symbolen in W2. Dit zijn meestal symbolen die gekozen zijn door degene die de pseudo-wetenschap beoefent, zodat er een cirkelredenering ontstaat.

Omdat er tal van symbolen zijn in W2, zoals: ‘democratie’, ‘kat’, ‘rood’, ‘toewijding’, waar we dagelijks mee om gaan, zijn we geneigd ook pseudo-wetenschappelijke symbolen te accepteren omdat die lijken op deze vertrouwde symbolen.
Deze symbolen ‘democratie’ enz. verwijzen niet naar een concreet iets in W1, maar naar een abstractie in W2, die op zijn beurt is afgeleid van bepaalde verschijnselen in W1, die we met de abstractie groeperen als ware het een concreet iets.
Een pseudo-wetenschap bestaat dus uit beweringen binnen W2 die door het taalgebruik lijken te verwijzen naar W1, maar het in werkelijkheid niet doen. In astrologie zijn dat bijvoorbeeld ascendant, sterrenbeeld, oppositie, karakter en persoonlijkheid. Op het niveau van het alledaagse taalgebruik zijn deze ‘verwijzingen’ begrijpelijk, maar ze zijn niet toetsbaar aan een object. Termen als ‘karakter’ en ‘persoonlijkheid’ zijn al duizenden jaren in gebruik, zonder dat ze meer dan een diffuse betekenis hebben. Het lijken uitspraken over W1, maar deze indruk ontstaat alleen door het ingeslepen taalgebruik.

Sommige beweringen die tamelijk gangbaar zijn in de dagelijkse taal, zijn in wezen constructies die geheel in W2 bestaan. Bijvoorbeeld:
(1)Deze man is een profeet.
(2)Dit is een wonder.
(3)De ziel bestaat.
(4)Dit woord is een zelfstandig naamwoord.
In (1) en (2) verwijzen profeet en wonder weliswaar naar begrippen die gangbaar zijn, maar alleen in de verbeelding bestaan en op geen enkele manier te relateren zijn aan W1. Hetzelfde geldt voor bestaan in (3): het is onmogelijk om vast te stellen wat bestaan inhoudt. De beweringen (1), (2) en (3) zijn lege beweringen: ze zijn altijd waar of onwaar, omdat het predicaat (http://nl.wikipedia.org/wiki/Gezegde_%28taalkunde%29) gedeelte naar believen verbonden kan worden aan zaken in W1. Zin (4) is een formeel begrensde bewering, maar verwijst alleen naar andere begrippen in W2, namelijk de begrippen naamwoord en daarvan de zelfstandig gebruikte. Deze voorbeelden maken duidelijk dat zelfs heel alledaagse zinnen zich volledig in W2 afspelen en dat we dus zeer gewend zijn aan het gebruik van complexe symbolische constructies.

Godsdienst probeert W2 zodanig te formuleren dat er zingeving ontstaat. De belangrijkste relaties zijn hierin dat god boven en in alles aanwezig is (zowel W1 als W2). Dit schept opnieuw een probleem van de dualiteit: vormt god op zich een W3? Dit zou alle problemen vermenigvuldigen en een nieuwe reeks relaties tussen respectievelijk W1 en W3 en daarnaast tussen W3 en W2 noodzakelijk maken. Dit probleem kan opgelost worden door het symbool ‘god’ op te vatten als de samenvatting van W2, op dezelfde manier als dat het symbool ‘universum’ of ‘natuur’ verwijst naar het geheel van W1.

Hiermee is een systematisch onderscheid tussen godsdienst en pseudo-godsdienst getrokken naar analogie van wetenschap en pseudo-wetenschap. De godsdiensten die de dualiteit tussen W1 en W2 als wezenlijk erkennen, zijn echte godsdiensten. De essentialistische godsdiensten daarentegen moeten als pseudo-godsdiensten aangewezen worden, omdat ze W1 en W2 als één geheel opvatten. Pseudo-godsdiensten verwijzen net als pseudo-wetenschappen alleen van W2 naar andere symbolen in W2, die op het niveau van de taal oppervlakkig lijken op verwijzingen naar W1.
Hieruit blijkt dat W2 in feite tot de verzameling meta-werkelijkheid (http://www.science.uva.nl/student/scoop/artikels/Scoop%202003%20Okt%2021-28%20Godel.pdf) behoort. Het is een werkelijkheid die alleen bestaat doordat mensen handelingen verrichten in de geest. Het maakt niet uit of deze handelingen soms begeleidt worden door handelingen in W1, zoals het maken van rituele kniebuigingen (bekend als bidden) of het dragen van een hoofddoek, omdat de betekenis van deze handelingen geheel bepaald wordt door W2.

Voor de meeste (‘echte’) godsdiensten is de dualiteit geen probleem omdat W2 op zichzelf al zingeving vormt voor het bestaan in W1. Islam als pseudo-godsdienst bevat deels elementen die alleen betrekking hebben op W1, deels elementen die alleen in W2 thuishoren. Deze mengeling motiveert sommige mensen om W1 te veranderen zodat ze meer overeenkomt met hetgeen zij zich voorstellen van W2. Mensen met deze opvatting treffen we niet alleen aan onder moslims, maar ook onder socialisten en navolgers van Plato.
Een kenmerk van deze mensen is dat de kunst en wetenschap worden ingeschakeld ten behoeve van W2, en niet van W1, en dat bepaalde uitdrukkingsvormen, zoals beeldspraak praktisch verdwijnen omdat er immers geen behoefte meer aan bestaat. Beeldspraak (humor, ironie) is immers het spreken op twee niveau’s, waarbij het bestaan van de scheiding tussen W1 en W2 stilzwijgend wordt verondersteld. Als men die scheiding niet meer erkent, is de functie van beeldspraak overbodig geworden.

Islam is geen ideologie omdat het de inrichting van de samenleving niet als zelfstandig doel ziet, maar voortvloeiend uit de plichten tegenover god. Kijkend naar de dagelijkse praktijk blijkt alleen al hieruit dat islam half geloof, half ideologie lijkt te zijn, maar geen van beide geheel. Het gebruik van een godsdienstige woordenschat zet de westerling op het verkeerde been.

Aragorn
01-18-2010, 10:59 AM
Islam is het best te definiëren als een Sekte. Niet meer, en niet minder.