0
Er was eerder slavernij in Afrika dan op de Caribische plantages en in het zuiden van de Verenigde Staten. Toch worden steevast alleen blanken aangesproken op de slavernij. Gemakshalve vergeet men dat zwarten en kleurlingen soms zelf ook slaven hielden. Niet alleen in Afrika, ook op Curacao, waar menig voormalig slaaf zelf slaafeigenaar werd. In sommige gevallen lijkt het zelfs dat vrije negers vrijwillig voor de slavernij kozen. Er is op Curacao nooit grondig onderzoek gedaan naar de leefomstandigheden van de slaven, afgezet tegen die van de gewone man. Een eerste duik in het Nationaal Archief can de Nederlandse Antillen levert al meteen een beeld op dat haaks staat op het stereotype van de slechte blanke meester versus de arme zwarte slaven. Sterker nog: de slaven deden zelf mee aan het systeem. Neem de negerslaaf Johannes Paulus Rib. Hij was 33 jaar oud toen hij zichzelf in 1842 vrijkocht met het geld dat hij had verdiend als schrijnwerker. Zijn voormalige eigenaar, Andries de Lannoy, had Rib nml. een opleiding laten volgen, een niet ongebruikelijke gang van zaken in die tijd op de Antillen. Daardoor kon Rib als vrij man een goed bestaan opbouwen. Twintig jaar na zijn vrijmaking werd Rib zelf plantage-eigenaar: voor 3800 gulden kocht hij de kleine plantage Papaya, inclusief de inventaris van twee slaven, veertig runderen en honderdvijftig schapen. Zijn eerste slaaf had Rib al in 1846 aangeschaft, gevolgd door diverse andere slaven, die hij verhandelde. Opvallend genoeg kocht hij niet in slavernij levende familieleden vrij. Op 1 juli 1863, de dag waarop alle slaven hun vrijheid kregen, had Rib negen slaven en slavinnen in eigendom, een flink aantal, want op dat moment bezat tweederde van de Curacaose slaveneigenaren hooguit vijf slaven. Slechts tien van de 721 eigenaren op het eiland waren in het bezit van honderd of meer slaven.
Rond 1815 leefde op curacao slechts 6800 slaven op een bevolking van 14.000, dat is minder dan 50 procent. Op de plantages woonden en werkten overigens niet alleen slaven. Rond 1800 leefden er 2000 vrije lieden (negers en kleurlingen) op de publieke weidegronden of tussen de slaven op de plantage. Wanneer een eigenaar handen tekort kwam, huurde hij gewoon hen in. Een plantageslaaf kreeg meestal een lapje grond tot zijn beschikking dat hij in zijn vrije tijd bewerkte. De opbrengst hiervan en ook van de visvangst kon hij verkopen. Plantageslaven hadden echter wel minder geld tot hun beschikking dan stadsslaven. Het klassieke beeld van de slaaf met achter hem een bomba (een slaaf die was aangesteld als opzichter) met zweep in de hand, komt in de archieven van Curacao eigenlijk niet voor. Zeker niet als het over de stadsslaven gaat, die halverwege de 19de eeuw bijna de helft van alle slaven uitmaakte. Stadsslaven woonden en werkten in de stad als ambachtsman, huisbediende of sjouwer. Dikwijls verdienden ze een zelfstandig inkomen, waarvan ze een vast bedrag per week aan hun eigenaar betaalden. Zo konden stadsslaven een huis huren of sparen om zichzelf of hun kinderen vrij te kopen. Daarnaast werden slaven vaak vrijgelaten wegens trouwe dienst of genegenheid. De tegenwerping dat slaveneigenaren op Curacao hun slaven vooral vrijlieten als ze oud of te ziek waren, blijkt niet te kloppen met de cijfers.
Ook door erfenissen konden slaven sociaal en financieel opklimmen. dikwijls werden slaven vrijgemaakt na de dood van hun meester. Eenmaal vrij konden slaven voor zichzelf beginnen. Dat deed bv. de ex-slaaf Josef Kogen. Na zijn vrijlating in 1833 kocht en verkocht hij slaven. In 1833 schafte hij de slavin Delai aan plus haar vijf kinderen, om ze in 1839 weer te verkopen. Ook de door hem gekochte slaven Davaela en Fabias deed hij binnen een halfjaar weer van de hand. de 33-jarige exslaaf kocht verder vervallen woningen op, die hij repareerde en vervolgens met winst verkocht. Uiteindelijk was hij eigenaar van diverse huizen in Otrobanda, Pietermaai en Punda. Het is dan ook een misverstand dat alle blanken op Curacao rijk waren en alle zwarten en kleurlingen slaaf en arm. Waarschijnelijk ging het in 1863 om 15 tot 20 procent van voormalige slaven die zelf slaven bezaten. Zeker is dat van de 721 slaveneigenaren inm dat jaar er 25 vroeger zelf slaaf waren geweest. Nog merkwaardige is dat slaven zichzelf verkochten. Neem he3t verhaal van Dondiego Martijn, een slaaf die zijn vrijheid kreeg door zichzelf te ruilen tegen de negerin Maria Rosa en haar zoontje simon. Dit kan betekenen dat Maria Rosa en Simon slaven waren van de slaaf Martijn. Ook konden een vrije zwarte of kleurling zichzelf, wanneer in financiele problemen verkeerden, zichzelf verhypopthekeren en zo (weer) slaaf worden.
Al met al is de conclusie dat het 'juk van de slavernij' op Curacao niet zo zwaar woog als ons vaak wordt voorgespiegeld.
Dit artikel is gebaseerd op bronnen uit het Nationaal Archief van de Nederlandse Antillen in Curacao.
Bookmarks