Volksopvoeding en het interieur

Beschaving door goede smaak en ambachtelijkheid

Tijdens de negentiende eeuw kwam er in Nederland steeds meer aandacht voor de woonomstandigheden in arme stadswijken. Dat was aanvankelijk vooral in het kader van het beschavingsoffensief. Men kon immers geen fatsoenlijk, burgerlijk gedrag verwachten van mensen die onder erbarmelijke omstandigheden moesten wonen en leven. Tegen de eeuwwisseling ging men ook de inrichting van huizen bij het verhaal betrekken. Om het volk daadwerkelijk te verheffen moesten woningen niet alleen deugdelijk zijn, maar ook op een smaakvolle manier ingericht. Zo ontstonden geheel nieuwe ideeën over het inrichten van huizen en werd de weg naar moderne binnenhuisarchitectuur ingeslagen. Meer dan het ontwikkelen en promoten van nieuwe ideeën zou er tot aan het Interbellum echter niet gebeuren.





Knut Ekwall - ' Het aanzoek', 1880-1889. Typisch 19de eeuws interieur (gegoede burgerij).

Het interieur in de 19de eeuw

Gedurende de negentiende eeuw werden huizen ingericht op een manier die wij zouden omschrijven als propvol, erg druk en vermoedelijk ook als kitscherig. Huizen waren tot de nok toe volgestouwd met meubels en snuisterij. Aan plantenbakken en lampen hingen vergulde kettingen en ook andere woonaccessoires waren volop versierd. Rond de ramen glooiden de gordijnen en draperieën, niet zelden drie rijen dik. Alle stoffen waren rijkelijk voorzien van kwasten, franjes en brede plooien. Ondertussen was zowel het stof, inclusief die van de bekleding van meubels, als het behang voorzien van drukke bloemmotieven. Door alle stoffering waren de kamers donker en stoffig en door de gebrekkige toevoer van frisse lucht muf.
Hierbij moeten wel twee opmerkingen worden geplaatst:

  • Bijna ieder huis was op deze manier ingericht en dus niet alleen de woningen van de sociale onderlaag
  • Mensen ervoeren deze inrichting als gezellig en niet als overdadig.



De eerste tegengeluiden in Nederland

Vanaf 1890 begon een kleine groep kunstenaars kritiek uit te oefenen op dit interieur. Zij verzetten zich tegen "de smaakverwildering en chaotische rommeligheid van het huiselijke interieur". Ondertussen ontwikkelden ze geheel nieuwe ideeën over hoe een prettige leefruimte binnenshuis er uit kon zien.
Deze 'beweging van Negentig' zoals hij wel wordt genoemd, werd geďnspireerd door de Britse 'Arts-and-Crafts' beweging van William Morris en John Ruskin. Deze zette zich af tegen de machinale productie van spullen, met name ook huisraad, en maakte zich hard voor ambachtelijk vakmanschap. In de ideologie van deze beweging zat ook al een opvoedend element: mooie, ambachtelijk gemaakte producten zouden de mensheid verheffen en tot beschaafder gedrag aanzetten.Deze boodschap was goed besteed aan de hervormers in Nederland, die tenslotte woonden in een land waar het beschavingsoffensief al enkele decennia hoog op de politieke agenda stond.


Huis in Scheveningen ingericht door H.P. Berlage.

De uitvoering van een nieuwe stijl: 't Binnenhuis


De voorganger van de kritische kunstenaars was H.P. Berlage (1856-1934), Nederlands bekendste architect uit die dagen. Meer dan veel mensen weten, hield hij zich ook bezig met binnenhuisarchitectuur.
In 1900 ging hij tot actie over. Samen met zijn zakenpartner en klant C. Henny richtte hij ''t Binnenhuis' op. Dat was een zaak waar ambachtelijk kunst van Nederlandse bodem werd ontworpen, gemaakt en vervolgens ook verkocht. Tevens was er een expositieruimte waar de laatste nieuwe ontwikkelingen op het gebied van interieur werden tentoongesteld. Daarbij werd gestreefd naar de ontwikkeling van een geheel nieuwe inrichtingsstijl.De eerste in wiens huis men de nieuwe stijl kon bewonderen was C. Henny zelf. Hij was hoofddirecteur van een verzekeringsmaatschappij en bezat dus genoeg geld om Berlage opdracht te geven een huis voor hem te bouwen en dit ook helemaal in te richten. Dat kwam overeen met hoe dat in die dagen vaker ging met architecten binnen de Art Nouveau (Berlage was hier enigszins aan verwant) en rijke opdrachtgevers.Berlage geloofde in 'constructieve zuiverheid' en in een eenvoudige, strakke en doelmatige vormgeving. Hij streefde een eenheid van stijl na wat betreft het exterieur en interieur van een huis. De bedoeling was ook om een ruimtelijk en rustig aangezicht te creëren.

Deze stijl werd de 'Binnenhuisstijl' genoemd, naar de plaats waar hij tot stand kwam.
Vanzelfsprekend richtte Berlage het huis van Henny conform deze stijl in. Ontdaan dus van alle frutsels, franjes en draperieën, met veel minder meubels en alles recht en functioneel ontworpen. Het idee van het strakke, moderne interieur was er duidelijk in terug te zien.Een andere bekende naam die aan ''t Binnenhuis' verbonden was, was die van Jac. van den Bosch. Zijn inrichting was nog redelijk vol in vergelijking met die van Berlage, maar hij pakte de gordijnen flink aan, waardoor hij lichte woningen tot stand bracht.

Jac. van den Bosch met zijn gezin in villa Zorgvlied te Bloemendaal ±1910, ingericht conform de Binnenhuisstijl.

Opvallend is dat de Binnenhuisstijl de kamerplant in ere hield als versiering voor in de huiskamer. Waarschijnlijk heeft men in het kader van de volksopvoeding niet van dat stukje natuur in huis willen afstappen, want daar kende men ook een grote waarde aan toe. Zij het dat de plant wel werd aangepast op de rest van inrichting om een harmonieus geheel te verkrijgen.

De reactie van het publiek
Het publiek vond de binnenhuisstijl helemaal niks. De overgang van wat men gewend was naar het moderne interieur, was veel te groot. Mensen moesten er niet aan denken al hun spulletjes in te ruilen voor zo’n kaal en leeg huis. Bovendien vond men de moderne meubels niet mooi.
Het maakte weinig uit, want de meeste mensen konden de spullen van ''t Binnenhuis' toch niet betalen. Ambachtelijk gemaakte meubels zijn dure meubels. Dat is van het begin af aan het probleem geweest met de 'Arts-and-Crafts' beweging en alle andere daaruit voortkomende stromingen. Het was gericht op de verheffing van het volk, maar het was helemaal niet bereikbaar voor het volk.Aan de andere kant was de tijd gewoon nog niet rijp. Ook bij de buitenarchitectuur bleek het nog lang moeilijk om moderne bouwstijlen doorgevoerd te krijgen. De tijd tot aan de Eerste Wereldoorlog zou helemaal opgaan aan het uitwerken en aan de man brengen van de nieuwe ideeën. De uitvoering ervan zou pas tijdens het Interbellum voor het eerst vorm krijgen.Wel zouden er initiatieven komen om de nieuwe stijlopvattingen te promoten.

Promotie: tentoonstellingen


In 1902 werd er een tweede atelier opgericht dat zich sterk maakte voor ambachtelijk gefabriceerde meubels. Dit heette 'De Woning' en werd gesticht door O.A.W. Penaat. Deze nam de zaken vervaard op.
Om het publiek te overtuigen van de ware schoonheid van ambachtelijke producten organiseerde hij 'didactische tentoonstellingen'. In samenwerking met de Amsterdamse vereniging 'Kunst aan het Volk' (een naam die weinig te raden overlaten) richtte hij in 1905 een tentoonstelling van architectuur en nijverheidskunst in. Hierbij werden verschillende typen interieurs uit verschillende tijden met elkaar vergeleken. Dit om duidelijk te maken hoe afzichtelijk het negentiende-eeuwse, burgerlijke interieur in vergelijking met anderen wel niet was.

Zo werden er voorbeelden neergezet van interieurs uit de 17de en 18de eeuw, dus van vóór de industrialisatie. Interieurs kortom waarin alleen maar ambachtelijk gemaakte en daarmee smaakvolle spullen voorkwamen. Deze werden samen met interieurs volgens de binnenhuisstijl afgezet tegen het negentiende-eeuwse ratjetoe.
Zeven jaar later werd er een vergelijkbare tentoonstelling georganiseerd door de Rotterdamse vereniging ‘Ons Huis’. Promotie: een maandbladIn 1903 kwam er ook een maandblad dat de promotie van de nieuwe inrichtingsstijl op zich nam. Dit werd gemaakt door architect Eduard Cuypers, die het vernoemde naar zijn eigen atelier: 'Het Huis'.Cuypers had ook nauwe banden met Art Nouveau architecten in België die op hun beurt ook weer geďnspireerd waren door de 'Arts-and-Crafts' beweging. Daarmee was hij dus de ideale man om een dergelijk blad in het Nederlandse taalgebied te verspreiden.


Berlage - Cuypers - De Klerk

De Amsterdamse School


Architecten die bij het bureau van Cuypers werkten waren onder meer J.M. van der Mey, M. de Klerk en P.L. Kramer. Zij kozen, meer dan Berlage, voor decoratieve toevoegingen aan hun ontwerpen. Onder invloed van de Jugendstil wilden zij versieringen toevoegen om een product een eigen karakter mee te geven. Dit kwam bekend te staan als de 'Amsterdamse School'.

Iemand als Michiel de Klerk was ook ambachtelijk opgeleid aan de kunstnijverheidschool in Haarlem in de traditie van de Arts-and-Crafts en de Art Nouveau. Hij leerde er verschillende takken van kunst en nijverheid, in plaats van slechts één enkel vakgebied. Ook ontwikkelde hij een sterke interesse voor de Scandinavische volkskunst. Hierbij worden eenvoudige, tamelijk blokachtige ontwerpen opgesierd met simpele maar krachtige symbolen. Een begrijpelijke bron van inspiratie voor een kunstenaar die tussen de krullerige Jugendstil en de nieuwe zakelijkheid in zweefde. Volksopvoeding was overigens verre van een typisch Amsterdams ding, maar speelde daar wel veel meer dan elders in Nederland.

Socialisme

Alle hierboven genoemde stromingen ontleenden hun inspiratie aan het opkomende socialisme. Dat kwam in die tijd door heel Europa voor onder Art Nouveau kunstenaars en aanverwante stromingen. Het was echter ook typisch voor de periode na 1890, toen het initiatief ten aanzien van het beschavingsoffensief was verschoven van vrijzinnige liberalen naar socialisten.
Deze kunstenaars hadden een romantisch ideaalbeeld van volksopvoeding en de taak die de (binnenhuis)architectuur daarbij vervulde. Zij meenden dat de architectuur ervoor moest zorgen dat mensen open kwamen te staan voor schoonheidsindrukken. Ook de droom van een klasseloze maatschappij speelde een rol. Met name voor Berlage was dit een belangrijke motivatie. Hij zag de 'orde' die hij met zijn strakke stijl overal wilde scheppen als een tegenhanger voor de 'kapitalistische chaos'.

Antiek


Zoals gezegd had de nieuwe stijl tot en met de Eerste Wereldoorlog weinig succes. Mensen bleven hun huis liever volstouwen met flamboyante spullen en bloemmotieven. Het populairste waren spullen die destijds mochten tellen als 'antiek'. Men kan zich echter voorstellen wat de ambachtelijke gefabriceerde meubels van Berlage of de Amsterdamse School tegenwoordig opbrengen op de antiekmarkt.