De neder-Germaanse stamgroepen in de Nederlanden, Oost en west Nederfranken, Friezen en Nedersaksen hadden in hun heidense tijd en de eerste eeuwen van hun christendom (omtrent 375-800) evenals alle Germaanse stammen hun epise zangen en hun liederen, als uitingen der verschillende ontroeringen van het menselijk gemoed. Vooral de oude heldensagen zijn lang gezongen of voorgedragen met begeleiding van het harpspel. Meermalen worden bij Latijnse schrijvers of in de verbodsbepalingen der Frankische koningen ook andere liederen vermeld, die in de volksstaal bij harp of fluitspel werden gezongen. In de Nederlanden zijn zeker in de eigen talen bekend geweest de oorspronkelijke Nederfrankische sagen, vooral van Siegfried of Zegevrijt, die later in de oud-Noorse Edda en in het middel-hoogduitse Nibelungenlied zijn bezongen. Ook de daden van de oude Nederfrankische koningen, de Merowingen al uit de 4e eeuw, werden verheerlijkt in Nederfrankische liederen, die overal bekend en geliefd waren. Eveneens de sagen van de Fries-Saksische kring o.a Goedroen uit het zuiden van de Vlaamse zeekusten. Ook deze vinden wij terug in de middel-hoogduitse Kudrun en de Angelsaksische Beowulf. Velen van deze epische zangen zijn ons alleen nog bekend in de latere middeleeuwse vorm, waarin ze werden vastgelegd, nadat ze eeuwen lang mondeling in allerlei streektalen waren overgeleverd. De meest bekende zijn de volgende: Lied van heer Halewijn. Dat lied somber van angst voor 't boze (heer Halewijn, of Halewijn's zoon), dat lokt in het woud. Maar de jonkvrouw, vast besloten haar eer te bewaren, treed 't lokkende kwaad onverschrokken tegenmoet, en overwint door de bloedige dood van Halewijn. Die lokkende Halewijn is wel de oud-Germaanse boze woudgeest, die de mens in het verderf wil lokken.

Het lied ''Van den ouden Hillebrant'' is het lied van de grote oud-Germaanse held uit de sage van Diederik van Bern (Theodorik de Grote van Verona). Met forse epise kracht en uitbeelding wordt de tweekamp tussen de oude en jonge Hillebrant geschilderd; doordrongen van het sterke gevoel van trouw aan plicht en eer. Dit stamt uit de oudste tijden, al is het in de overlevering telkens gewijzigd.

Heer Daniël. Oude Germaanse sage, die duidelijk stamt uit de heidense tijd. Oorspronkelijk de sage van de samenleving van een elf en een mens, sage die later verchristelijkt is geworden. Het is de geschiedenis van de mens (Daniël) die met de duivelin Venus in zonde leeft, maar berouw krijgt en biechten gaat bij de paus. De boosheid is zo groot, dat alleen God een wonder doet, als de ,,droghe stoc'' rozen draagt, zijn zonden vergeven zijn. De dorre stok draagt rozen op de derde dag, maar Daniël was in wanhoop tot de zonde teruggekeerd. Zo opgevat is het een lied van aangrijpende ernst.

Uit heel de vóór-christelijke tijd is ons maar één naam van een dichter overgeleverd, en wel van een oud-Friese zanger Bernlef. Deze blinde ,,vinder'' en voordrager leefde omtrent 800 in het noord-oosten van de Nederlanden te Holwierda. Hij heeft voor zijn stamgenoten de oude helden-liederen gezongen, zeker wel naar de oude trant onder de tonen van de harp. Sint Ludger, Fries als hij, heeft hem tot het christendom bekeerd, en diens levensbeschrijver verhaalt ons dat Bernlef christen geworden is, voor zijn volk de goddienstige liederen (psalmliederen) voordroeg, gelijk vroeger de sagen uit de heidense voortijd. Ten tijde van de neder-Frankische koning Karel de Grote (omstreeks 800) waren deze geheel of grotendeels heidense sagen nog overal bekend. Hij liet ze uit de mondelinge overleveringen optekenen, maar door de verwaarlozing, en waarschijnelijk opzettelijke vernietiging onder Lodewijk de Vrome, zijn ze nagenoeg allen verloren gegaan, al is blijkbaar de poëzie nog lang mondelijk en ook deels schriftelijk overgeleverd. Daarboven een aanzienlijk deel van de neder-Franken, die in de noordelijke helft van Gallië (het latere Frankrijk (Franken-rijk) woonden, werden geromaniseerd, en zo gingen die oude neder-Frankische liederen en gedichten nog veel sneller verloren. In de zuidelijke Nederlanden was de taal van het staatsbestuur Latijn, bij velen echter werd de regeringstaal het verromaanste Latijn, dat Frans ging worden, en dat is tot diep in de middeleeuwen en deels nog veel later zo gebleven. Dat Frans werd ook de gesproken en geschreven taal van regerings- en adelskringen, waar juist die Frankische sagepoëzie anders het veiligst en best bewaard zou zijn gebleven. Toch zijn er blijkbaar streken geweest, waar het oude Diets zich handhaafde als bestuurstaal, en waar zelfs in adelijke kringen de oude epise poëzie in de moedertaal werd voorgedragen, en ook nieuwe liederen op nieuwe gebeurtenissen werden gedicht; zowel in het Luikse, alswel in de Vlaamse en Brabantse streken.