Enkele Hollandse heren hebben in 1692 een reis gemaakt door Drente. Zij konden er van verhalen. Houten palen - bij de ene paal kon men de volgende zien - wezen de weg door de moerassen. Beilen was een ,, redelijck groot dorp, doch na den aart des lands heel vuyl en morsich''. Het gezelschap had een geduchte honger, maar ,,de overgroote morsichheit deed ons alles degouteeren''. Vootal toen zij ontdekten dat ze daar in het Beilense alleen maar putwater hadden, ,,seer drappich sijnde'' - kortom, een spelonk van desperatie. Assen ,, de hooftplaets van deze doorluchtige provintie, lag niet onvermaeckelijk aan een kleyn bosje'' , in Holland zou men het maar een gemeen dorp hebben aangezien. Maar er was warm witbrood te bekomen. Het zou te eten geweest zijn als ze er Hollandse boter bij hadden gehad en toen de heren ook nog dachten aan het ,, drappich'' water waarin het meel gekneed moest zijn verging de honger hen weer helemaal. Het ,,inlandse bier'' gaven ze aan de paarden. De schrijver heeft nog geprobeerd tenminste wat appels of peren te kopen. Maar - er was kort daarvoor in Assen statenvergadering geweest en alles was geconsumeert. Als eilanden lagen de Drentse dorpen in de hei. De huizen, moskleurig of grauw, zomaar ergens neergezet onder de bomen. Schots en scheef naast elkaar, nergens een straat, alleen een brink. Om het dorp de boekweit en roggeakkers van de es. Dan de nog wijdere kring der groenlanden met varkens en bijenkorven. En verder de ruige ruimte, een onbegrensd achterland van jachtwild, brandhout en turf. ,, En nog verder was de wereld''.

Dit middeleeuwse land was - uniek in de Europese geschiedenis - vanouds een boerengemenebest geweest, een regering van de ,,eigengeërfden'', van ieder die een vol erf bezat, van 30 mudden gezaais''. De adel van de 18 havezaten mocht door herkomst, huwelijk of studie een wat breder horizon hebben, zij kreeg geen enkel voorrecht in de Republiek der zeven provinciën. In de verwarring van de tachtigjarige oorlog heeft de ridderschap zich wat belastingsprivileges en een eigen stem in de statenvergadering weten te veroveren, één tegen twee van de eigengeërfden. Maar in de buurschap, waar het Drentse leven klopte, hadden de edelen alleen zeggenschap voorzover zij er woonden als eigengeërfde, gewaard in de marke. De oude riddergeslachten zijn allengs uitgestorven en hun erfgenamen zagen er de noodzaak niet van in in het leven in de Drentse eenzaamheid te slijten. Men leest alleen nog van Elbert Anthony van Pallandt tot Batinge, die in de geestelijke kamp van europa de partij der hugonoten nam en hen in Dwingeloo asyl verleende. Bij de protestantisering van Drente - het gewest is meteen maar in zijn geheel protestant geworden - viel aan het landschapsbestuur een klooster ten buit: het jufferstift Maria in Campis te Assen. In dit gebouw - volgengs opgemelde Hollanders zag het er meer uit als een soort timmerloods - werd de bescheiden administratie ondergebracht. wat ambtenaren bouwden er een huis tussen de luttele boerderijen, allengs kwamen ook de Staten er vergaderen en zo is het gehucht de Drentse hoofdstad geworden. Naar de Staten stuurden de zes dingspelen elk één afgevaardigde en de ridders stuurden er drie. Meermalen heeft Drente aanspraak op een plaats in de Staten-Generaal gemaakt. Historisch wel gefundeerd. Maar de Hollanders fronsten de wenkbrauw. Drente was een vroom gewest, de goede religie toegedaan, daar niet van. Maar hoeveel droeg het bij in de Generaliteitskas? Eén Procent. En was het nu werkelijk rechtvaardig of ook maar redelijk dat het heidelandje evenveel stem zou hebben als het zeegewest Holland? ,, Nu sijn al haar seven susters coninghinnen en sitten op seven tronen in een coninclyck paleis, maar suster Drenthe wordt buytengesloten en al klopt sij somtijts aen, sij krijght evenwel geen gehoor''. Zo bleef Drente een afgesloten gemeenschap, geheel opgaand in de eigen kleine belangen. Met nog altijd een oud-Germaanse rechtspraak van etten en loting, vanm godspraken en keurnoten, vergaderend onder de blote hemel.