Soldatenkost in het Belgische leger tijdens WOI

Het eten en drinken van de soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog is een boeiend onderwerp dat lang onderbelicht bleef. Pas in de jaren 1980-1990 verschenen de eerste studies over de militaire voedselbevoorrading. In de (inter)nationale literatuur was er voor het jaar 2000 slechts sporadisch aandacht voor de Belgische situatie. Ondertussen verschenen talrijke studies die de leemte opvulden. Deze bijdrage is een aanvulling op het verhaal ‘Het is de soep die de soldaat maakt’.

Door Hannes Tirez (student KUL) en Brecht Demasure (CAG)

1. Overleven
Ondanks de goede intenties van de Belgische legerleiding bleef de voedselbevoorrading van de soldaten schrijnend tot in het voorjaar van 1915. De bewegingsoorlog maakte een constante aanvoer van levensmiddelen onmogelijk. Bij het begin van de oorlog staken burgers soms een handje toe, maar veelal kwam het initiatief en de vindingrijkheid om eten te verzamelen van de soldaten zelf. De soldaten bedelden, plunderden verlaten woningen, molken koeien in de weide en slachtten vee ter plekke tijdens de verschillende oorlogsoperaties. Na de snelle aftocht van het Belgische leger uit de vestiging Antwerpen – dat diende als verzamelplaats voor voorraden – kwamen de soldaten in oktober 1914 in de West-Vlaamse polders terecht.

De bevoorrading van de Belgische soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog verliep vaak zo moeizaam dat er niet steeds op tijd voldoende voedsel ter plekke geraakte. De soldaten waren dan op zichzelf of op anderen aangewezen voor hun bevoorrading. Het zijn vooral oorlogsdagboeken van soldaten die ons een inkijk geven in verschillende vormen van improvisatie die soldaten hanteerden om te overleven.



Een geïmproviseerd keukentje in een loopgraaf, 1915. © KLM-MRA
2. Het Belgische leger organiseert
De Franse autoriteiten voorzagen aanvankelijk de levering van voedsel voor het Belgische leger. Het Franse brood werd door de soldaten echter niet gesmaakt wegens te zuur en te taai. Het regende klachten bij de Belgische legertop. Het leger deed inspanningen om zelf brood te bakken en installeerde diverse broodovens in Noord-Frankrijk. Het bakken van ‘Belgisch brood’ bleef de bevelhebbers problemen bezorgen. Tot aan het einde van de oorlog werd er geklaagd over de late leveringen, over de geringe hoeveelheid en over de kwaliteit (rot, brokkelig, smaakloos…). Het dagelijks rantsoen van een Belgische soldaat in de Eerste Wereldoorlog werd gedurende de eerste helft van de oorlog vastgelegd op 750 gram, daarna was dat 700 gram.

Omdat de Belgische legerleiding kritiek had op de matige hygiëne in de (commerciële) brouwerijen achter het front, richtte het zelf een brouwerij op. De militaire brouwerij, uiteindelijk gehuisvest in Gravelines (Noord-Frankrijk), verkocht haar bier aan lage prijzen aan de soldaten. Op haar hoogtepunt in 1917 brouwde ze 21.000 hectoliter per maand. Voeding moest zoveel mogelijk een ‘Belgische’ smaak krijgen.

De bevoorrading van de troepen verliep via karren getrokken door paarden. Pas medio 1915 werden degelijke veldkeukens integraal onderdeel van het leger en gingen koks met speciaal daarvoor ontworpen materiaal aan de slag. Ondanks de logistieke verbetering was het dikwijls niet mogelijk om de soldaten dagelijks te bevoorraden met warm eten en drinken. De legerleiding liet tijdens de loopgravenoorlog ook kookboekjes met recepten verspreiden die de koks in de vaste keukens en veldkeukens gebruikten om met weinig afwisselende ingrediënten toch creatievere en smakelijke maaltijden te bereiden.



Cover van ‘Handboek van den kok ten velde’, Nancy, 1916; geschreven door ‘eenen commandant eener eenheid’.
3. Bevoorradingsproblemen
Bevoorrading bleef de hele oorlog door een pijnpunt. Leveringen van vlees verliepen moeizaam. De beste stukken waren aanvankelijk voorzien voor de gevechtseenheden. De toegang tot de zee liet toe om grote hoeveelheden diepgevroren vlees in te voeren ondanks de hoge kostprijs en – naar verluidt – slechte smaak. De goederen werden vanuit de haven van Duinkerke naar het westelijke front getransporteerd. Om het periodiek tekort aan vlees op te vangen werden massaal sardines in blik aangevoerd. De haringen waren gerookt of gezouten, met alle consequenties van dien.

De soldaten legden de schuld van de slechte kwaliteit en het ontbreken van voeding vaak bij de legerleiding. Toch deed deze enorme inspanningen om de rantsoenen en de bevoorrading op punt te krijgen en te houden. De rantsoenen werden ook regelmatig aangepast naar aanleiding van protesten. Tijdens de bewegingsoorlog werden de soldaten voorzien van vuurtjes die ze met zich meedroegen, in de loopgraven zelfs van permanente kacheltjes. Zo konden ze met behulp van een overlevingspakket zelf eten maken als het bereide voedsel niet tot bij hen geraakte. Ter compensatie voor het onzuivere water en de koude koffie kregen de soldaten wijn of sterke drank als opkikker.



De drinkwatervoorziening aan het front liep niet altijd gesmeerd. © KLM-MRA
4. Soldaten trekken hun plan
Hoewel de voedselbevoorrading tijdens de loopgravenoorlog door zijn statische karakter op termijn eenvoudiger leek, bleef ze regelmatig problemen ondervinden. De improvisatie van de Belgische soldaten was vaak nodig en werd gekenmerkt door inventiviteit en een groot overlevingsinstinct. De vele waterlopen en onder water gezette polders boden diverse mogelijkheden. Sommige soldaten gooiden zelfs hun vislijn in de IJzer voor het oog van de Duitsers. Paling was rijkelijk aanwezig in het modderige water. De verse vis was een dankbare aanvulling op het rantsoen. De druk op het visbestand in sloten en poelen nam aanzienlijk toe. Sommige soldaten gebruikten zelfs granaten – ondanks uitdrukkelijk verbod – om vis te vangen. De waardevolle munitie werd ook gebruikt om duiven, hazen en konijnen neer te schieten. Alle dieren die het pad van de hongerige soldaten kruisten, belandden zonder uitzondering in de pan. De oversten knepen hiervoor vaak een oogje dicht.

In onbezet België verschenen talrijke moestuinen, de zogenaamde soldatentuintjes. In deze moestuinen kweekten de soldaten vooral aardappelen en groenten. In de loop van 1917 vergrootte de aandacht van de Belgische legerleiding voor dergelijke tuintjes. Rijkswachters eisten landbouwwerktuigen op omdat het leger van plan was om de verlaten velden te beplanten met aardappelen. Het leger richtte een ‘Service des Plantations et de Jardins Potagers’ op om de werkzaamheden uit te voeren. Deze dienst nam ongeveer 50 hectare verlaten grond in gebruik. De militaire bevoorradingsdienst voorzag in het nodige zaaigoed. Ook bij de hospitalen en rustoorden in onbezet België werden tuinen aangelegd die voedsel leverden voor zieken, gewonden en personeel. Zo haalde het hospitaal L’Océan in De Panne een groot deel van haar levensmiddelen uit twee boerderijen uit De Moeren.



Een Belgische veldkeuken in november 1916. © KLM-MRA
5. Geen vette soldij
Achter het front werden er soldatenwinkeltjes voorzien waar de soldaten van hun loon extra voedingsmiddelen konden kopen. Deze extra’s waren voor de meeste soldaten niet meer dan een appeltje tegen de dorst. Hun soldij was immers zo karig dat ze niet veel konden kopen en al zeker niets ter afwisseling van het monotone eten. Niet zelden verdween het grootste deel van hun soldij in de zakken van een cafébaas. Wie van thuis extra geld of eetwaren kreeg, was beter af. Ook officieren hadden door hun hogere soldij meer mogelijkheden om beter te eten. Opvallend is dat het leger een deel van de soldij van de soldaten achterhield om bepaalde groenten en kruiden en ook aardappelen van hun rantsoen te financieren.

Het leger deed zijn best om zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Na de oorlog kwamen de gronden van de militaire boerderijen trouwens onder het beheer van het ministerie van Landbouw. Ze maakte er dankbaar gebruik van voor de wederopbouw. Een bijzondere Verdelingsdienst der Landbouwwerktuigen zorgde ervoor dat landbouwmachines en het gerecupereerde of nieuwe gefabriceerde gereedschap bij de getroffen boeren terecht kwam.

6. Bibliografie
Deze bijdrage is grotendeels gebaseerd op de masterproef H. Tirez, Soldatenkost in het Belgische leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een relaas van honger en dorst?, Masterproef Geschiedenis, Katholieke Universiteit Leuven, 2016-2017; en op het boek B. Demasure, Boter bij de vis. Landbouw en voeding tijdens de Eerste Wereldoorlog, Leuven, 2014.



Voorstel van een weekmenu voor soldaten uit ‘Handboek van den kok ten velde’, Nancy, 1916, p. 11.