De mythe van de Brabantse ziel: Nuchter geschiedwerk over twee eeuwen Noord-Brabant

JAN LUIJTEN9 maart 1996, 0:00
AAN HET EINDE van het gesprek met de Tilburgse historicus Harry van den Eerenbeemt wordt het helder als de hemel op een stralende, tintelend koude winterdag...."Het slot van het verhaal in het derde deel zal zijn dat de Brabantse identiteit is verdampt. Op dit moment is er geen Brabantse identiteit. Dat is onze eindconclusie', zegt Van den Eerenbeemt, tot eind vorig jaar hoogleraar in de politieke, economische en sociale geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg. Onder zijn redactionele verantwoordelijkheid is de Geschiedenis van Noord-Brabant tot stand gekomen, waarvan deze week het eerste deel is verschenen. Deel twee zal dit najaar verschijnen, deel drie in mei volgend jaar.

Van den Eerenbeemt nam begin november afscheid van de universiteit, maar hij heeft er nog wel een werkkamer, die is volgepropt met boeken, waaronder de meer dan honderd delen van de onder zijn hoofdredacteurschap tot stand gekomen reeks 'Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland'. Over het nieuwe standaardwerk zegt hij: 'Een echte historische synthese van de Brabantse geschiedenis van de afgelopen twee eeuwen was er niet. Het voorziet dus duidelijk in een leemte. Wat nieuw is, is dat ik heb geprobeerd, en ik meen hierin ook te zijn geslaagd, om het integraal op te zetten. Ik ben een groot adept van de Annales-school in Parijs, die de geďntegreerde geschiedschrijving propageert. Want dat is de klacht over veel overzichtsgeschiedenissen, dat zij in feite een optelsom zijn van een aantal losse onderdelen.
'De aanleiding is het tweehonderdjarige bestaan van Brabant als provincie. En zoals het vaak gaat, fungeert zo'n datum als katalysator.'

Het Brabantse provinciebestuur kwam in 1988 met de opdracht. Van den Eerenbeemt had liever wat meer tijd gehad, gezien de nog bestaande witte vlekken in de Brabantse geschiedenis. 'Ik heb opgesomd wat er nog onderzocht moest worden. Men heeft toen, achteraf terecht, opgemerkt: dan moeten we tot sint-juttemis wachten. En daarin hadden ze gelijk. Enfin, het is gelukt.'De uitleg over de werkwijze bij het maken van het boek wordt een lesje in geschiedschrijving. 'Vroeger volgde men alleen de grote lijnen. Dat noemde men de stam. Daarna ging men de sectoren onderzoeken en ontstonden de economische geschiedenis, de sociale geschiedenis en zo verder. Dat waren de dikke takken. En dat werd steeds meer, want de mensen in de sociale geschiedenis verstaan elkaar niet meer, de een doet dit en de ander dat. Dat zijn de zijtakken. Uiteindelijk kom je dan bij de bladeren aan het einde van de takjes. Die bladeren sterven af. Deze weg is dus ten dode opgeschreven.

'Nu begint weer de roep te komen: terug naar het begin, terug naar de grote lijnen. Daarvoor heb je generalisten nodig, maar daarvoor zijn de studenten niet opgeleid. De nieuwe weg is dus interdisciplinair. Historici werken samen met economen, sociologen, antropologen. En dat is bij dit boek ook gebeurd. Onder de auteurs bevinden zich historici, sociologen, economen, demografen, geografen, ingenieurs. Het was fascinerend die met elkaar te laten werken. En daaruit is dus een hele boeiende studie voortgekomen.'Die studie begint met de 'aanloopfase' naar 1796. Noord-Brabant was na de Vrede van Münster in 1648 'generaliteitsland' geworden, een wingewest van de Republiek der Verenigde Nederlanden, bestuurd vanuit Den Haag. Het protestantisme was de enige officieel toegelaten godsdienst. De oude katholieke kerken, waaronder de kathedraal van Sint Jan in Den Bosch en de Grote Kerk in Breda, werden overgenomen door de protestanten. De katholieken, die geen overheidsfuncties mochten bekleden, waren aangewezen op schuilkerken.

Aan het einde van de achttiende eeuw kwamen de Patriotten in opstand tegen de Hollandse overheersing. Ze werden geleid door Pieter Vreede, lakenfabrikant in Tilburg, en Jan van Hooff uit Eindhoven. Charles Pichegru, generaal van het Franse revolutionaire leger, veroverde in 1794 de generaliteitslanden. Staats-Brabant wordt echter niet bij Frankrijk ingelijfd.In mei 1795 kwamen de 'Brabandsche steden en landen voorheen genoemd Staats-Braband' bijeen en zij vormden de 'Vergadering van Gedeputeerden provisioneel representeerende het volk van Bataafsch Brabant'. Die ging in Den Haag pleiten voor erkenning als achtste zelfstandige provincie van Nederland. Op 1 maart 1796 werd Noord-Brabant volwaardig lid van de Staten-Generaal in Den Haag, nadat het op 1 januari 1796 een eigen bestuur had gekregen.

Van den Eerenbeemt geeft toe dat deze historische data niet erg leven bij de Brabantse bevolking. Maar hij ontkent dat dit te maken zou hebben met het feit dat de Brabanders niet erg trots waren op deze voor hen zo belangrijke Bataafse Omwenteling, omdat die geschiedde met Franse hulp. 'De bedoeling van de Fransen was alles bezuiden de Maas in te lijven. Die hadden dus helemaal geen behoefte aan een zelfstandig Noord-Brabant. Dat maakte het extra knap. Pieter Vreede moest de zelfstandigheid verwerven naar de Hollanders toe, van de oude Republiek, en gelijktijdig de Fransen van hun ideeën afbrengen.

'Voor progressief Nederland waren de Fransen de bevrijders. En de Fransen zijn hier ook niet blijven zitten. Ze zijn weggegaan. Ze hebben de Vrede van Den Haag gesloten en we moesten ze honderd miljoen meegeven als zakgeld. Het is een dure bevrijding geworden. We zijn pas ingelijfd in 1810.' In dat jaar gaf Napoleon, op bezoek in 's-Hertogenbosch, de Sin Jan terug aan de katholieken. Hij deed daar ook een bisschop bij, die niemand wilde.DAT HET JAAR 1796 blijkbaar geen plaats heeft gekregen in het Brabantse bewustzijn, heeft volgens Van den Eerenbeemt veel meer te maken met het feit dat het beeld van de Brabantse geschiedenis lange tijd werd bepaald door de katholieke kerk, die 1796 niet belangrijk vond, en met de traditionele geschiedschrijving. 'Onze onderwijzers en leraren zijn gewoon nog niet toe aan het denken dat hieraan (hij klopt met zijn hand op het nieuwe geschiedwerk) ten grondslag ligt. Dat is ook de functie van dit werk. En voordat een generatie hoort wat ik graag wil dat ze hoort, dat duurt een jaar of dertig, veertig. Dat moet geleidelijk omgezet worden.'

Het eerste deel van de Geschiedenis van Noord-Brabant is een prachtig uitgevoerd en rijk geďllustreerd boek geworden. De geschiedenis van de negentiende eeuw, het onderwerp van deel één, wordt behandeld aan de hand van zes grote centrale thema's: bevolking, overheid, ruimtelijke ordening en infrastructuur, materieel bestaan, sociale patronen, geestelijk en cultureel leven. Achter alle informatie over onder meer de karige dag- en weeklonen van Brabantse fabrieksarbeiders, hun erbarmelijke woonomstandigheden, de slechte hygiënische toestand in de steden, de situatie op het platteland, doemt wel een beeld op van de Brabantse mens in de negentiende eeuw, maar als persoon treedt hij nauwelijks op. Kortom, de lezer leert veel over Brabant, maar niet veel over de Brabander.

'Ja, want die is er niet', zegt Van den Eerenbeemt. 'Wat heel bewust niet is gewild, is de mythe. Dat is de oude geschiedschrijving: de mythe van de Tilburger, van de Bosschenaar, van de Brabander et cetera. Die mythe, dat zal straks uit alle drie delen blijken, wordt helemaal ontluisterd.'Dat past ook niet. Dan moet je kiezen voor de mythe zoals in de tijd van Brabantia Nostra: Brabant is hetzelfde als katholiek. Dat heb ik altijd zeer discriminerend gevonden, want alle niet-katholieken worden dan buitengesloten. Of Brabant is hetzelfde als katholiek en ambachtelijk. Dus Philips was min of meer de representant van de duivel, van het slechte. Dat is krankjorum. Dan kun je wel een smeuďg verhaal maken, maar dat is dan onwaar.'

De Geschiedenis van Noord-Brabant gaat niet alleen over de provincie. 'Ik heb Brabant willen plaatsen binnen de Nederlandse geschiedenis. Dat is heel wezenlijk. Bij dit soort regionale geschiedenissen was het vaak zo dat de wereld begint in de regio en eindigt in de regio. Hier wordt veel van het nationale verklaard binnen de regio en aangegeven waarom in de regio bepaalde dingen zijn gebeurd dank zij het nationale. Dat is aan elkaar gekoppeld.'Aan het begin van de negentiende eeuw heeft Noord-Brabant op verschillende gebieden een achterstand. Na 1796 begint er een soort inhaalrace. De vraag in hoeverre Brabant aan het einde van de vorige eeuw die achterstand heeft weggewerkt, blijkt een verkeerde te zijn. Volgens Van den Eerenbeemt is er geen lineaire ontwikkeling geweest.

'Ik denk in golfbewegingen. In de eerste decennia na de revolutie van 1796 tot 1815 was Brabant zeker op industrieel terrein, maar ik durf dat ook wel op te rekken naar andere maatschappelijke terreinen, de meest progressieve provincie van Nederland. Rogier zegt dat onder anderen, en ook Brugmans. Brabant liep in 1815 aan kop wat de moderne tijd betreft. Daarna zie ik een zekere terugval; de dynamiek verstart. Aan de andere kant zie je dat de elite allerlei interessante initiatieven neemt, maar die zetten niet door, hun uitstraling is beperkt.'Brabant loopt voorop wat wegenaanleg betreft. Wegen betekenen mobiliteit. Mobiliteit betekent het nieuwe naar binnen laten komen. . . Op het terrein van het onderwijs zie ik dynamiek. Den Bosch was het Rome van Nederland, met allerlei drukkerijen. Het was een centrum van rooms intellect en roomse activiteit.

'Er is veel geweest, maar met ups en downs. Dus om het ruw te zeggen tussen 1796 en 1815 up en dan een periode van down, van terugval en verstolling. Rond 1840, 1850 gaat het weer opwaarts. Dan zo vanaf 1865 tot half jaren tachtig weer een terugval. En dan rond 1890 volgt weer een geweldige uitbarsting van energie. Dan ontstaan allerlei organisaties. Brabant komt in beweging. De industrie gaat geweldig expanderen. Het is een soort opgespaarde energie die dan uitbarst.'

HET EERSTE DEEL heeft als ondertitel meegekregen 1796-1890 Traditie en modernisering. Volgens Van den Eerenbeemt koos de katholieke kerk in de negentiende eeuw eerder de kant van de modernisering dan van de traditie. Die kerk is dan een volkskerk. 'De pastoors brachten onderwijs. Ze wilden nonnen, want er moest een kleuterschool komen, et cetera. In het tweede deel komt dat de pastoors op de preekstoel het werk van het Wit-Gele Kruis steunen. De modernisering wordt er zó ingeheid. De pastoor zei tegen een vader: die zoon van jou moet boekhouder worden, en tegen de boeren dat ze niet dit, maar dat moesten zaaien, want dat bracht meer op.'De zorg van de kerk strekte zich uit over alle aspecten van het leven. Ze is dan nog de dienende kerk. De kerk richt zich op het volk en dat volk heeft veel voor die kerk over. De kerk in Brabant, en dat is iets anders dan de kerk in Rome, heeft in de negentiende eeuw heel veel betekend voor de provincie, en wel in positieve zin.'

Maar Brabantse identiteit zoals de schrijver Antoon Coolen (gestorven in 1961) het formuleerde met zijn uitspraak 'Katholicisme is het wezenskenmerk van de Brabantse ziel', daar ziet Van Eerenbeemt niets in. 'Anton Coolen schept een Brabander met al die romans. Maar zet tegenover Coolen Maas, dat is een echte protestschrijver. Maas, iets eerder dan Coolen, beschrijft ook het sociale leven. Dat is een-en-al felheid en verzet. Coolen schrijft over de goede Brabantse boer die ondanks alle tegenslag zijn geloof behoudt. Daar wordt een mythe geschapen.

'Er is wel een identiteit, maar dat is iets anders dan de beladen identiteit die gemaakt is; dat de Brabanders constant achter een borreltje zitten en feest vieren. Dat is een gemaakte identiteit.
Identiteit, legt Van den Eerenbeemt uit, is 'een soort mozaďek, want per streek is de identiteit anders'. Er is een verschil tussen Oudenbosch en Helmond. 'Vervolgens kun je wel zeggen dat in de wat grotere streken - de Kempen, West-Brabant, ondanks verschillen tussen Oudenbosch, Zundert, Breda, Roosendaal - er algemene kenmerken bestaan. En dan kun je gaan kijken of er tussen West-, Midden- en Oost-Brabant ook weer algemene kernmerken bestaan. Die bestaan, onder andere door het katholicisme, maar, wat zeker zo interessant is, ook door het protestantisme. De protestanten vormden een hele kleine minderheid, die zich daardoor heel anders ontwikkelden dan de Hollandse protestanten. Er is dus ook iets gezamenlijks, waardoor de Brabander toch verschilt van de Geldersman en de Limburger.'De Brabantse identiteit zoals die in de VVV-folders staat, is een fictie. Die wordt wel geëxploiteerd door de commercie, maar het is de vraag of dat allemaal wel zo goed is. De geschiedenis moet zich niet vergooien aan de commercie.'

Jan Luijten


Prof. dr H.F.J.M. van den Eerenbeemt (redactie): Geschiedenis van Noord-Brabant - Deel 1: 1796-1890 Traditie en modernisering.
Boom; ISBN 90 5352 217 4.