Results 1 to 2 of 2

Thread: De Volken van het Nederlands Taalgebied

  1. #1
    Novichok
    Join Date
    Sep 2008
    Last Online
    @
    Location
    British Isles
    Meta-Ethnicity
    Germanic
    Ethnicity
    Boer
    Ancestry
    Dutch, German, French Huguenot, British
    Country
    Great Britain
    Region
    Essex
    Y-DNA
    E-V13
    mtDNA
    H1b
    Taxonomy
    Norid
    Politics
    Godly
    Hero
    Jesus, the King of Kings
    Religion
    Christian
    Gender
    Posts
    60,942
    Blog Entries
    71
    Thumbs Up
    Received: 44,917
    Given: 44,995

    3 Not allowed!

    Default De Volken van het Nederlands Taalgebied

    De Volken van het Nederlands Taalgebied

    De Nederlandse taal is ontstaan uit de talen van Friezen, Saksers en Franken. Deze drie volken van de Germaanse taaigroep zullen wel in meerderheid tot het Noordse rastype behoord hebben en dit verklaart dan ook dat de bevolking van Nederland en Vlaanderen overwegend deze raskenmerken vertoont. Zij zijn het zuiverst aanwezig hij de bevolking van de Nederlandse provincies Friesland, Groningen, Drente, Noord- en Zuid-Holland en in de Belgische provin cies Limburg en Antwerpen alsmede in bepaalde delen van West-Vlaanderen.

    In de overige streken overheerst een mesocefaal type, bruinharig en van gemiddelde gestalte. In Zeeland ontmoet men vele mensen van hoge lichaamsbouw, brachycefaal en veelal zwartharig, terwijl in het Oosten van Oost-Vlaanderen zeer veel zwartharige meso- en brachycefalen van eerder kleine gestalte voorkomen. Men heeft wel eens vooropgesteld dat deze mensen van niet Noords type afstammelingen zouden zijn van vreemde bezetters, inzonderheid de Spanjaarden. Doch de Spaanse bezettingstroepen in de lage landen waren eerder huursoldaten van allerlei slag. In zover zij uit echte Spanjaarden zouden bestaan hebben, t.t.z. uit mensen van mediterraan en dus overwegend dolichocefaal type, kunnen zij bezwaarlijk als de voorouders van de zwartharige nederlandssprekenden gehouden worden, die meestal brachycefaal en minstens mesocefaal zijn. Veeleer dient men de oorsprong van de niet-Noordsen te zien hij de pre-Germaanse bevolking, die vooral in Zuid-Nederlandse gewesten relatief talrijk was, en waarvan wij kunnen veronderstellen dat zij minstens vele Alpine kenmerken bezat, vermits zij voor een groot deel uit Kelten bestond. Het Zeeuws antropologisch probleem is vooralsnog niet op bevredigende wijze opgelost. Soms ziet men in de Zeeuwen afstammelingen van de Sueven, waarvan wij wel weten dat zij niets met Friezen, Saksers en Franken te maken hadden, maar waarover wij geen voldoende antropologisch inzicht hebben. In het Nederlands taalgebied blijkt weer eens dat een taal gemeengoed kan worden van mensen van zeer diverse rasoorsprong.

    De talen van de drie constituerende volken van dit taalgebied leven nog steeds voort op zuivere wijze in het Fries, en in de vorm van meerdere streektalen. Zo worden in Groningen, Drente, Overijsel en in het Zuid-Oosten van Friesland en Gelderland nog Nederlandse streektalen met Saksische inslag gesproken, terwijl in de overige Nederlandse gebieden en inzonderheid in de zuid-nederlandse de Frankische inslag overheerst. Taalkundige, volksculturele en politiek-historische redenen laten toe drie belangrijke bevolkingsgroepen in het Nederlands taalgebied te onderscheiden: de Friezen, de Noord-Nederlanders, de Zuid-Nederlanders of Vlamingen. Bij deze laatste dienen de Zeeuws-Vlamingen en Frans-Vlamingen afzonderlijk vermeld te worden.


    De Friezen

    Men neemt aan dat de oude Germaanse stam der Ingvaeonen ontstaan heeft gegeven aan de Friezen. Vroeger leefden deze verspreid vanaf West-Vlaanderen tot aan Denemarken. Hun eigen taal bleef gehandhaafd in de provincie Friesland, waar ze door ongeveer 400.000 mensen gesproken wordt. In Nederlands Friesland is de Friese taal officieel erkend in onderwijs en bestuurszaken. Friesland is een land van terpdorpen geweest, waarvan de bewoners veehoeders waren. Nu nog vindt men heel wat op terpen gebouwde dorpen, ofschoon vele ervan sterk afgegraven werden. Oude Romaanse kerken, vaak met zadeldaktoren, en ‘Stinsen’ t.t.z. met grachten omringde en door een verdedigingstoren beheerste stenen woningen zijn nog vrij talrijk. Landschappelijk wordt Friesland echter vooral bepaald door de grote, met bomen omringde hoeven. Onder de hoevenvormen onderscheiden wij het kop- hals- en romptype, waarvan het woonhuis rechtstreeks door middel van een kleiner doorgangsgebouw met stal en schuur verbonden is, en het stelptype, dat woning en bedrijf onder éénzelfde dak omvat.

    Veeteelt is wel het bijzonderste kenmerk van de Friese economie, vooral dan het wereldvermaarde Friese stamboekvee, nauwkeurig te Leeuwarden geregistreerd.

    De merkwaardigste streek van Friesland is het ‘Wetterlân’ of lage midden, een gebied van vaarten, kanalen, meren, die ofwel overblijselen van vroegere zeearmen zijn, ofwel door het ontginnen van turf ontstonden. De grote hoeven en bijhorende weiden zijn doorgaans langs alle kanten door water omringd, zodat praktisch alle vervoer hier per boot moet gebeuren. Vroeger geschiedde ook het zwaar vervoer door middel van zeilschepen, ‘skûtjes’ genaamd. Elk jaar van einde juli tot half augustus worden zeilwedstrijden ingericht, met een tiental of meer skûtjes. Dit ‘skûtjesilen’ verdient als uiting van het Friese volksleven minstens evenzeer de aandacht als de ‘Elfstedentocht’ de bekende schaatsenwedstrijd die, zo het weer en het ijs het toelaat, jaarlijks over een afstand van 200 km over het Friese kanalen en merennet verloopt.

    Van streekdrachten is er nog slechts spraak bij folkloristische feesten, b.v. te Harlingen, een zeer pittoreske havenstad. Wel is de juweelsierkunst blijven bestaan, die soms nog oude, heidense motieven uitbeeldt, b.v. de levensboom. Een eigen traditie bezit het mooie aardewerk van Workum, evenals het beschilderd meubelwerk van Hindelopen. In Friesland zijn er nog volkskunstenaars, die beeldjes in hout en been snijden, scheepsmodellen uitbeelden, koperen gebruiks- of siervoorwerpen vervaardigen.

    Vier Friese onderling erg verschillende eilanden ten noorden van de Waddenzee, nl. Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, hebben een typische sfeer behouden dank zij de kleine en uiterst bevallige woningen.


    De Noord-Nederlanders

    De Noord-Nederlandse bevolking heeft een zeer karakteristieke geaardheid. Zeer conventioneel in de omgang, erg gesteld op zakelijkheid en nuchter overdenken, zeer bescheiden in het uiterlijk leven, verdeeld over een zeer groot aantal levensbeschouwelijke richtingen, hebben de Noord-Nederlanders een opmerkenswaardig nationaal bewustzijn ontwikkeld. Het nagenoeg volledig ontbreken van grote collectieve volksmanifestaties is hier zeker geen gebrek aan nationale solidariteit. Deze is wel degelijk aanwezig bij zulke reusachtige opgaven als de naoorlogse industrialisatie, de problemen van huisvesting voor een immer aanwassende en zich hoofdzakelijk in het Westen concentrerende bevolking, de winning op het water van nieuwe landbouwgebieden, de geweldige werken van het Delta-plan. De intense modernizering, die nu ook wel in het buitenland een einde heeft gesteld aan het beeld van een Nederland vol windmolens, kanalen en bloembollenvelden en de karakterizering van de Noord-Nederlanders als een volk van dijkenbouwers, vissers, en polderboeren, mag evenwel niet doen vergeten dat de diversiteit van de Noord-Nederlandse volks-cultuur niet ongedaan werd gemaakt.

    In de provincie Groningen bleef een zeer karakteristieke streektaal van Saksische oorsprong behouden, zij het meer in de zgn. Ommelanden dan in de aan de provincie gelijknamige hoofdplaats Groningen.

    Het vroegere Groningen is nog aanwezig met enkele ‘borgen’, kleine kasteelbouwen, die vroeger tot gezaghebbende families behoorden, alsmede met de oude, in baksteen opgetrokken kerken, vaak met zadeldaktoren zoals in Friesland. Groningen, en dit geldt ook voor Drente, had met Friesland de oude volks-drachttradities gemeen. Eveneens uit een ver verleden dateren enkele nog zeer karakteristieke terpdorpen. Groningen is een bij uitstek agrarisch land, dat grotendeels veroverd werd op de zee, tot aan het merkwaardig gebied, dat nu het Wad genoemd wordt. Vooral in het Noorden rijzen zeer grote hoogbedekte hoeven op. Daar heeft zich een eigen boerencultuur ontwikkeld, minder origineel in haar materiële vormen, die vaak algemeen burgerlijk zijn en ook wel de nabijheid van Westfalen doen aanvoelen, maar wel door de stoerheid, beginselvastheid en geslotenheid. Heden kwijnen de karakteristieke dorpen van de vroegere landbouwarbeiders weg. Het agrarisch karakter van Groningen wordt erg aangetast door de industrialisering. Deze evolutie wordt natuurlijk verhaast in de streken waar nu aardgas uitgebaat wordt.

    Lange tijd werd de provincie Drente hoofdzakelijk ingenomen door onvruchtbare heidegronden. Dit betekent meteen dat de bevolking aldaar een armelijk en weinig evoluerend leven leidde wat echter de volkstradities des te langer in stand hield. Behalve zeer merkwaardige dialecten zoals deze van Groningen met sterke Saksische inslag, bleven hier enkele van de meest typische volksdansen van Nederland bewaard. Dit is eveneens waar voor het Oosten van de provincie Overijsel, inzonderheid het Twente gebied, waar ondanks de sterke industrialisering zeer karakteristieke volksliederen en dansen, zoals b.v. de vleegerddans, de vroegere zo sterke regionale geaardheid blijven illustreren. Voor het grootste deel bestaande uit bossen en landbouwgronden vertoont deze provincie nog heel wat volksculturele karakteristieken. Steden als Zwolle en Meppel ontlenen hun sterk provinciaal karakter aan hun essentiële functie als centra van landbouwstreken, waarvan de bevolking zeer traditionalistisch was en gedeeltelijk nog is. Dit laatste wordt overtuigend gedemonstreerd door de streng-calvinistische en eng besloten gemeenschap van Staphorst-Rouwveen. Niet alleen bleef hier een eigen streekdracht bewaard, gekarakteriseerd door de eerder korte rokken met blauwe en zwarte strepen, de verhoogde taille, de kleurrijke kraplap, de nauwe muts versierd met stermotieven, doch eveneens het traditioneel uitzicht van de woningen met strodaken, blauwe vensterbanken en groene deuren.

    In de provincie Gelderland, nog zo rijk aan talloze woningen en hoeven met strodak, vertoont het Noordelijk Veluwe gebied nog enkele streekdrachten verwant met deze van Staphorst-Rouwveen. Ook in de Achterhoek zijn nog enkele restanten van een regionale volkscultuur, terwijl het Betuwe-gebied, door zijn intensieve fruitteelt, een gans aparte plaats in het Nederlands volksleven inneemt.

    Nevens deze hoofdzakelijk agrarische volksculturen vertonen heden nog enkele gemeenschappen rondom het Ijsselmeer een eigen geaardheid. Zo de streekdrachten van Urk, Kampereiland en Huizen nu wel stilaan verdwijnen, blijven Spakenburg en Bunschoten toch nog bijzonder pittoresk door de vrouwelijke streekdracht, gekenmerkt door de stijve witte en versierde kraplap, zo opvallend door brede welving over de schouders.

    Een al te geforceerde toeristische exploitatie van het vroegere Zuiderzee-eiland Marken, mag ons er toch niet van onthouden er een apart stuk Nederlandse volkscultuur in te zien. Alhoewel de belangstelling in de eerste plaats naar de bijzonder kleurige klederdrachten gaat, verdient het woningtype toch wel iets meer aandacht. De houten woningen zijn vierhoekig opgebouwd en met een pannenzadeldak bedekt. Houten schotten verdelen de woonruimte. De voornaamste plaats is de pronkkamer, met uitgesneden of kleurrijk beschilderd meubilair, kisten waarin kledingstukken en weefsels geborgen worden, en met bontgekleurde schotels en borden. Typisch is de zwarte kleur, voor de buitenwanden en de binnenvloeren. De streekdracht is van een bijzonder hevig koloriet en omvat zeer vele varianten al naargelang voor welke feestelijke of religieuze gelegenheid deze protestantse bevolking ze draagt.

    Volendam heeft Nederland een streekdracht geschonken, die wel eens als het 'nationaal kostuum’ wordt misbruikt. Alleszins geeft de sobere streekdracht met zeer elegante zwarte of witte muts aan deze katholieke bevolking een voornaam type.

    Zo de relatief talrijke streekdrachten rondom het Ijsselmeer blikvangers zijn voor dit deel van Nederland, dienen wij toch de nadruk te leggen op de stelselmatige valorisatie van de op de vroegere Zuiderzee veroverde polders. De hoofdzakelijk agrarische ontginning en de inplanting van nieuwe gemeenschappen, vaak uit verschillende delen van Nederland gerecruteerd, krijgt hier een zeer eigentijds uitzicht, dat echter door en door Nederlands is zowel door de aanleg van de bebouwde ruimten, de rationele inrichting van het hoevenbedrijf, de leefwijze en het naast elkaar gedijen van de levensbeschouwelijke organisaties.

    Het Noordelijk deel van de provincie Noord-Holland staat bekend als West-Friesland, wegens de vroegere zeer sterke maar sindsdien nagenoeg verdwenen Friese inslag aldaar. In dit ruime vlakke land blijft algemeen in gebruik het hoevetype met pyramidaalvormig dak en beschut door hoog geboomte. West-Friesland is een land van sterk en nuchter individualisme dat een echt gemeenschapsleven niet veruiterlijkt. Dit individualisme kenmerkt eveneens de Zaanstreek, die door haar vele eerder kleine doch rijkelijke, vaak groen geschilderde woningen langs de talloze kanalen een der meest typische ‘Hollandse’ landschappen vormt.

    Het overige deel van Noord-Holland en de provincies Zuid-Holland en Utrecht vormen het kerngebied van het moderne Nederland. Dit beduidt echter niet dat zij hun oud-Nederlandse volksculturele aspecten geheel zouden verloren hebben.

    Zo het Gooi en de merenstreek nu essentieel een residentiële en recreatieve betekenis hebben gekregen, blijven de Hollandse bloemenvelden een zeer gemoderniseerde doch niettemin bijzonder typische leefwijze determineren. Vooral de Zuid-Hollandse polderstreek en het gebied der grote rivieren leggen aan de bevolking een leefwijze op, bepaald door de voortdurende confrontatie met de beweging van het water en de controle erover. Zo met uitzondering van enkele plaatsen langs de Noordzeekust, met name Scheveningen, streekdrachten hier verdwenen zijn, blijft het landelijk uitzicht van deze streken getekend door het groot aantal windmolens, oorspronkelijk bedoeld als graanmolens of waterophalingmolens, doch nu vaak nog slechts monumenten of originele woonsten. Alleszins blijven hun vele types, voornamelijk in de kleine provincie Utrecht, aan deze streek van Europa een merkwaardig aspect geven. In dit deel van Nederland bloeit nog de ambachtelijke kunst van het welbekend Delfts aardewerk. Ook het veelal realistisch zilversmeedwerk, inzonderheid te Schoonhoven, waar het in coöperatief verband vervaardigd wordt, maakt een traditionele waarde uit. Vanzelfsprekend zijn het de enorme uitbreiding van de stedelijke agglomeraties, de oprichting van satellietsteden, de intensieve industrialisatie en de demografische explosie die hier het uitzonderlijk dynamisch karakter van het Westen van Nederland bepalen. De eerder bescheiden geaardheid van de Nederlanders geeft aan dit zo moderne deel van West-Europa alleszins een menselijke en tevens sterk nationaal gekleurde dimensie.

    De Zeeuwen hebben, wegens de relatieve isolatie van hun eilanden, langer dan elders in Nederland, hun eigen volkskarakter en volkscultuur behouden. Ongetwijfeld heeft de voortdurende bedreiging van de zee de eilandhevolking een zeer particularistisch karakter gegeven. Zowel in de calvinistische als in de katholieke geloofsbelijdenis aldaar zijn fatalistische zowel als mystieke elementen te bespeuren, alhoewel er wel eens vooropgesteld werd dat die laatste karaktertrek een gevolg zou zijn van Vlaamse inwijkingen. De Zeeuwen staan vooral bekend om hun nog vrij veelvuldig gedragen klederdrachten. Bij de vrouwen bestaat deze uit een hemdrok, waarover de ‘beuk’ of kraplap gedragen wordt, alsmede een gekruiste doek, en tot de voeten neerhangende rokken en schorten. Bijzonder merkwaardig zijn de kapmutsen. Op het eiland Walcheren bestaat deze hoofdzakelijk uit een linnen huif, doch in Nieuwland en Arnemuiden is zij vaak zeer groot en geschulpt. Groot zijn ook de kapmutsen op Zuid-Beveland, die bij de protestantse vrouwen ronde en bij de katholieke vrouwen hoekige vormen aannemen. In Zeeuws Vlaanderen hebben de protestantse vrouwen, afstammelingen van ingeweken Zeeuwen, in het gebied van Axel een kleder dracht ontwikkeld, die vooral opvalt door de vlindervormige hoogoprijzende schoudervleugels. In gans Zeeland worden zeer mooie sieraden gedragen, waaronder de spiraalvormige oorijzers.

    De mannendracht valt vooral op door de lage, ronde breedgerande hoed. Enkele kleine details verraden streek- of geloofsverschillen. Zo ook hier de klederdrachten in minderheid zijn, blijven Zuid-Beveland en Walcheren nochtans een der voornaamste drachtengebieden van West-Europa.

    Landbouw en veeteelt blijven de bijzonderste economische bedrijvigheid en dit wordt op imposante wijze geïllustreerd door de grote hoeven en zwarte houten schuren in de achter hoge dijken schuilende laaglanden. Vermelden wij nog de fruitteelt op Zuid-Beveland en de nu wegens de ontworpen afsluiting der Westerschelde tot verdwijnen gedoemde oesterteelt te Yerseke.

    De oude volkscultuur van de Baronie van Breda en de Meierij van Den Bosch is niet zo verschillend van deze van de Vlaamse Kempen. De streekdrachten van al deze gebieden vormden varianten van eenzelfde stijl. Heden nog wijzen de nog zeer talrijke met stro bedekte huizen van langgeveltype en de hoge schuren op het vroeger algemeen Kempens uitzicht van grote delen van Noord-Brabant. Ook het nagenoeg homogeen katholiek karakter van de bevolking, haar voorliefde voor verenigingsleven, en haar naar openbare vermakelijkheid gerichte volksaard bewijzen dat hier de scheidingslijn tussen Vlamingen en Noord-Brabanders zeker niet in de volkscultuur kan gefundeerd worden. Dorpsfeesten, waarbij niet zelden de oude schuttersgilden en de vendelzwaaiers optreden of waarbij paardenspel en harddraverij te pas komt, processies met allegorische groepen en praalwagens zijn hier aanduidingen van. Doch wat wel erg met de Vlaamse Kempen verschilt, is de snelle uitbreiding van stadsleven op grote schaal wat ontegenzeggelijk Noord-Brabant in de algemeen rij ksnederlandse sfeer betrekt.

    Noord-Limburg is een vlakke, zandige streek, die aansluit zowel bij Noord-Brabant als bij de Vlaamse Kempen, inzonderheid door de vroegere klederdrachten en de nog veelvuldig voorkomende hoeven van langgevel type. De uitbouw van de koolmijnindustrie heeft aan dit zo lang enigszins vergeten Nederlands-Limburgs gebied een meer moderne, zelfs cosmopolitisch karakter gegeven. Zuid-Limburg daarentegen is een vruchtbaar heuvelland, rijk aan mergelgronden, dat reeds lang in de prehistorie bewoond was. Daar hebben ook de Romeinen beschavingscentra gesticht, waarvan de bevolking in staat bleek de latere invasies van Germaanse stammen op te vangen. Dit verklaart dan waarom de bevolking hier in veel mindere mate de Noordse raskenmerken vertoont dan elders in Nederland. Zuid-Limburg is merkwaardig door de interpenetratie van diverse bouwstijlen. Zo komt hier de houten en lemen vakwerkstijl voor en dit maakt van dit stuk Nederland het overgangsgebied van deze stijl vanuit Duitsland naar het Belgisch Haspengouwse gebied. Doch anderzijds komt hier ook de stenen vierkanthoeve voor. Deze stijl dringt tot diep in België door. De merkwaardigste bouwwerken zijn dan wel de vierkanthoeven in vakwerkstijl. Men heeft wel eens in de stenen vierkanthoeven een niet-Germaanse. zelfs door de Romeinen geïnspireerde bouwtraditie willen zien, die niet door de Germaanse vakstijlbouw kon verdreven worden. Heden neemt men aan dat de vierkanthoeve ontstond uit het langgeveltype, waaraan vleugels werden bijgebouwd totdat een complex ontstond waarvan alle delen op een binnenplaats uitkwamen. Daar in Nederlands en Belgisch Zuid-Limburg de langgevelhoeven vaak met hun smalle zijde naar de weg gericht zijn, bereikt men de binnenplaats door de ronde ingangspoort, die langs de wegzijde in de aangebouwde zijvleugel is aangebracht, zodat nu menig straatbeeld beheerst wordt door de opeenvolging van woninggevel en toegangspoort.

    Zuid-Limburg vertoont een volkstemperament dat wel sterk afwijkt van het algemeen Nederlandse. De ganse Maasvallei, ook langs de Vlaamse zijde is gekenmerkt door het groot aantal verenigingen, niet in het minst door grote geuniformeerde muziekkorpsen. De aandacht van het homogeen katholieke Zuid-Limburg gaat meer uit naar het collectieve volksvermaak dan wel naar een familiaal gericht gezelschapsleven.



    De Zuid-Nederlanders of Vlamingen

    Oorspronkelijk is het historisch begrip Vlaming toepasselijk op de bevolking van de provincies Oost- en West-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Sinds de scheiding van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden werd het uitgebreid tot allen, die in Noord-België Zuidnederlandse streektalen spreken.

    Vlaams is echter meer dan een synoniem van Zuid-Nederlands beperkt tot een taalkundige betekenis, temeer daar de cultuurtaal der Vlamingen nu dezelfde is als deze van de Noordnederlanders. Het heeft ook een volkenkundige betekenis gekregen doordat het van toepassing is op meer dan 5.500.000 mensen, die een eigen Vlaams bewustzijn verkregen hebben binnen het raam van de zo lang op Franse basis ingerichte Belgische staat, door hun samenleving met de Walen in één staatsverband gemeenschappelijke kenmerken verwierven, die aanzienlijk van de Noordnederlandse verschillen, en overigens over een geheel van volkse tradities beschikken, die te allen tijde een fundamenteel onderscheid met Noord-Nederland hebben uitgemaakt. Zo is ongetwijfeld de Zuid-nederlandse of Vlaamse volksaard veel meer dan de Noordnederlandse door gevoelsmotieven geconditioneerd en op het uitbundige en het uiterlijke gericht.
    Minder conventioneel in hun onderlinge betrekkingen dan de Noord-Nederlanders, onderscheiden de Vlamingen zich door bun neiging tot de collectieve veruiterlijking van hun betrachtingen.

    Het volksleven omvat zeer vele folkloristische en katholiek-religieuze tradities, die soms tot in de middeleeuwen teruggaan, zoals de zeer talrijke boogschuttersgilden, de sterk regionaal gekleurde processies, bedevaarten, praalstoeten en niet in het minst de kermissen en jaarmarkten. De Vlaamse folklore vindt in de zeer talrijke reuzenfiguren zijn duidelijkste incarnatie. Zo de volkse tradities in Vlaanderen zo talrijk en levenskrachtig zijn, is dit wel omdat sinds enkele eeuwen en tot op recente tijd zij de enige echte uitingen van de Vlaamse volksaard waren, vermits het hoger politiek, cultureel, sociaal en economisch leven grotendeels verfranst was. Dit verklaart ook waarom in Vlaanderen de streektalen in gebruik bleven. Opstijgen boven het regionaal volkse naar het algemeen culturele betekende niet de overschakeling van de streektaal naar de Nederlandse cultuurtaal, maar wel van de streektaal naar het Frans. Heden kennen de Vlamingen een snelle evolutie, die, zonder afbreuk te doen aan hun half materialistische en half mystieke volksaard, in moderne richting gaat en hen een groeiend bewustzijn geeft tot de Nederlandse cultuurgemeenschap te behoren.

    De Vlaamse bevolking van de Belgisch-Limburgse oevers van de Maasvallei is, zoals reeds gezegd, weinig verschillend van deze van de Nederlands-Limburgse oevers.

    Het zuidelijk deel van Belgisch-Limburg omvat een leemstreek, vochtig Has- pengouw genaamd. Dit gebied sluit weliswaar aan met het Nederlandse Zuid-Limburg maar wordt bijzonder gekenmerkt door de kleine, onsamenhangende dorpskernen. In deze streek, die getekend blijft door de oude Romeinse aanwezigheid, vooral in de streek van Tongeren, zijn zeer oude tradities bewaard gebleven. Zo b.v. het spel van de H. Evermeire te Rutten, ontstaan in de 12e eeuw en dat de moord op Friese pelgrims door de heidense bewoners van die streek uitbeeldt.

    Tot voor enkele tientallen jaren bestonden de Antwerpse en Limburgse Kempen uit heidevlakten, vennen, bossen en zandige landbouwgronden.

    Een relatieve isolatie heeft van de Kempense bevolking een duidelijk te onderscheiden volksgroep in Vlaanderen gemaakt. Zo blijven de Kempen gekenmerkt door de talrijke langgestrekte èènledîge hoeven (ook langgeveltypehoeve genaamd) waarbij woonhuis en stal onder één dak verenigd zijn, en grote schuren, vaak met hoge strodakbekleding. Zeer typisch blijven ook de dorpen met hun in helrode baksteen opgetrokken huizen met hoog schuin pannendak, vaak beheerst door enorme kerktorens. Vele Kempense dorpen zijn opgebouwd rond een driehoekig dorpsplein: dit noemt men een biest, opstal, plaats of heuvel en herinnert aan de oudste kolonisatie van de Kempen door de Franken, die hun hoeven rond een driehoekig plein bouwden, waarop men het vee samendreef alvorens het naar de weilanden door de plaatselijke koeherder geleid werd.

    Het vroeger zo armoedig landbouwersbestaan op de magere zandgronden heeft geenszins de bloei van een rijke, materiële volkscultuur toegelaten (vergelijk b.v. Drente). Vroegere klederdrachten waarvan de kantmutsen van zeer verschillend type en de brede ‘cachemire’ sjaals de meest typische onderdelen waren, worden nog slechts bij volksdansen en schuttersgildefeesten gedragen. De modernisering van het economisch leven heeft het soms zeer archaisch landbouwgerief en de werktuigen bij zulke typische maar nu verdwenen bedrijvigheden als het turfsteken vrijwel geheel uit het dagelijks leven doen verdwijnen. Ongetwijfeld hebben de Kempen een sterk religieuze sfeer bewaard. Dit blijkt niet alleen uit het bestaan van zeer grote abdijencomplexen, maar eveneens uit de bijzonder talrijke Mariabeeldjes geplaatst in de huisgevels en op bomen en de kleine kapelletjes voornamelijk aan de kruispunten. In mei ziet men overal in de Kempen bomen versierd met kleurrijke linten en bloemen, opgericht vóór de Mariakapelletjes. Vele plaatsen in de Kempen zijn overigens bekend door hun merkwaardige volkdevoties, Kerstmistradities en gecostumeerde processies.

    In deze streek zijn de boogschuttersgilden nog bijzonder levenskracbtig. Oorspronkelijk ontstaan uit verdedigingsorganisaties van Frankische boeren, verrijkt met allerlei voorrechten, hebben deze meer dan elders in Vlaanderen eveneens veelvuldig voorkomende boogschuttersgilden, de zin voor het traditionele behouden. Zeer dikwijls treden zij op in oud-Kempense klederdracht; hun ‘schietingen’ beantwoorden aan de eeuwenoude voorschriften; de zgn. teerfeesten, gedeeltelijk voorbehouden aan de mannen, worden nog vaak door de plechtige dodenherdenking begonnen.

    Sommige Kempense gilden beperken zich nu tot het uitvoeren van volksdansen, waaronder de met stokken uitgevoerde ‘trawantelendans’, aan wie een vóór-Christelijk zonnedanskarakter toegeschreven wordt.

    Het traditioneel uitzicht van de Kempen wordt heden aanzienlijk gewijzigd door de industrialisatie. Deze trekt vele buitenlandse werkkrachten aan zodat sommige streken, zoals b.v. het Limburgs steenkoolmijnengebied en inzonderheid Genk een cosmopolitisch karakter verkrijgen.

    Enigszins apart staan de Kempense gebieden ten zuiden van de provincie Antwerpen. Hier overheersen de zeer kleine éénledige hoeven, waarvan de mannelijke bewoners nevens een bescheiden landbouwbedrijf vaak ook uit werken gaan in soms verafgelegen industrieën. Bij dit gebied sluit een streek van intensieve groententeelt aan, beheerst door de stad Mechelen. Daar bestaat nog steeds een meubelindustrie, die haar ambachtelijk karakter niet verloren heeft, bijzonder waar het stijlvol houtsnijwerk betreft. Na de tweede wereldoorlog werd Mechelen het voornaamste Vlaamse centrum voor een hernieuwde tapijt-weefkunst, die niet moet onderdoen voor de vroegere internationaal vermaarde Vlaamse tapijtweefkunst.

    In het noordwesten gaan de Kempen plotseling over in de polderstreek, niet alleen totaal verschillend wegens de vochtige en vruchtbare weilanden en rijke veeteelt, doch ook door de grote polderhoeven, de met dijken omgeven dorpen, en typische volksgebruiken zoals het ganzenrijden. De huidige uitbreiding van de Antwerpse haven betekent echter de verdwijning van dit poldergebied en zijn typische volkscultuur.

    De Antwerpse agglomeratie is alleen reeds belangrijk door het feit dat zij meer dan 10 % van de totale Vlaamse bevolking omvat. Merkwaardig is het feit dat de cosmopolitische betekenis van deze wereldhaven echter de Antwerpse bevolking niet kenmerkt. Zij vertoont een sterk particularisme, zich uitend in volksoptochten, processies, politieke en culturele manifestaties met bijzonder spectaculair karakter.

    Ten zuiden van Antwerpen begint de Scheldestreek die zulke sterk afgewisselde gebieden omvat als het eigenlijke Scheldeland met zijn pittoreske vissers- en schippersplaatsen, als b.v. Rupelmonde en Vlassenbroek en de mandenmakersstreek van Bornem en Weerde; de zware kleigronden van de Rupeistreek, getekend door de sombere en eindeloos uitgestrekte steenbakkerij en, het vruchtbare achterland van Klein-Brabant met zijn bijna tribaal ingestelde dorpsgemeenschappen; de zwaarmoedige streek van Dender en Durme, waarvan de sinds de 19e eeuw erg geproletariseerde bevolking een zeer groot deel van de vlaamse pendelarbeiders levert. Het noordoosten van de provincie Oost-Vlaanderen wordt ingenomen door het Waasland, begrensd door Schelde en Durme. Deze streek is vooral merkwaardig door zijn typische hoevenbouw in losse bouworde. Het woonhuis is in baksteen gebouwd, soms witgekalkt, soms met afboordingen in witte steen van deuren en vensters; de dakbedekking was vroeger met stro of riet, nu met helrode dakpannen. Deze Waase hoeven ontlenen een groot deel van hun bevalligheid aan de vóór het woonhuis aangelegde boomgaard. Het Waasland was vroeger bekend als een streek van weefhuisnijverheid. Totaal gepauperiseerd werd zij een der economisch minst ontwikkelde gebieden van Vlaanderen, zodat het Waasland een groot deel van de havenarbeiders voor het naburige Antwerpen alsmede dienstpersoneel in de grote steden leverde. Heden verandert deze situatie zeer snel o.m. door de wonderlijke groei van de stad Sint-Niklaas.

    Het Meetjesland, gelegen in het noordwesten van de provincie Oost-Vlaanderen is een zandige streek, rijk aan uitgestrekte dennebossen. Lange tijd geïsoleerd rondom het oude centrum Eeklo heeft het Meetjesland een rustig, landelijk karakter bewaard, niet in het minst door de nog zeer talrijke, kleine, doorgaans witgekalkte boerderijen, die bij het Waaslandse type aansluiten. Het zuidwaarts aansluitend Houtland is een vochtig, diepgroen land, waar nevens landbouw en veeteelt ook aan boomkweek en bloemisterij gedaan wordt. Hier heeft zich het beeld van een 19e eeuws Vlaanderen ongerept gehandhaafd: bescheiden, helwitte boerenwoningen met boomgaarden omgeven, talrijke pronkerige kastelen met uitgestrekte privé-parken, grote kloostercomplexen.

    Ten noorden van het Waasland en het Meetjesland strekt zich het afzonderlijk behandelde Zeeuws-Vlaanderen uit.

    Gent brengt ons in een der kerngebieden van het oude Vlaanderen. Geen enkele Westeuropese stad heeft zulke machtige middeleeuwse monumentaliteit zoals Gent. Somber van uitzicht, en met nog sterke sporen van de 19e eeuwse proletarisatie van de tot industrie-arbeiders omvormde wevers, is deze stad een zeer dynamisch element in de huidige evolutie van Vlaanderen. De bevolking, vaak getypeerd door krachtige brachycefale mensen, houdt het bij een zeer oude streektaal en sterke wijkparticulariteiten.

    De Oost-Vlaamse streek tussen Schelde en Dender wordt bewoond door industrie-arbeiders van het Aalsterse, kleinlandbouwers en een zeer groot aanta] mensen, die dagelijks uit werken gaan naar de Brusselse agglomeratie. Hier bestaan nog vele folkloristische tradities als b.v. de carnavalfeesten te Aalst, het ‘Krakelingenfeest’ te Geraardsbergen, waarbij de overheden een drinkschaal met levende visjes moeten ledigen, de oogstfeesten in de streek van Oudenaarde, waar nog zeer oude aspecten van het Vlaamse boerenleven behouden zijn. Enkele dorpen van deze streek namelijk Cornelis- en Maria-Horebeke worden wel eens samen als het Geuzenland vermeld, omdat hier in het nagenoeg homogeen katholieke Vlaanderen protestantse kernen sinds de reformatie bleven bestaan.

    Het Leieland wordt vaak beschouwd als het meest romantisch deel van Vlaanderen, wegens de vele helwitte hoeven in een diepgroen landschap, waardoor zich de Leie in vele kronkels slingert. Hierdoor werd deze streek een centrum van de Vlaamse schilderkunst. Haar volkskundige betekenis ontleent zij echter in de eerste plaats aan de vlasindustrie, die daar reeds sinds de middeleeuwen bestaat.

    De West-Vlamingen, waarvan de taal méér dan een streektaal is en veel van de kleur van het oude middelnederlands heeft behouden, vertonen nog steeds zeer krachtige regionale kenmerken. Minder monumentaal dan Gent doch met een intiemer karakter, blijft Brugge het ideale decor voor de uit de middeleeuwen daterende processie van het H. Bloed. Deze jaarlijkse processie bestaat buiten het zuiver religieus gedeelte uit een groot aantal gecostumeerde en choreografisch optredende groepen. Zij vertoont reeds het voor West-Vlaanderen typisch mystieke element in de vele religieuze tradities, waaronder de processie van de kruisdragende in sombere pij en gehulde boetelingen van Veurne. Zelfs een zo profane manifestatie als de jaarlijkse kattestoet te Ieper heeft een surrealistisch karakter, die geen innovatie is maar een uitbeelding naar de geest verwant is met wat de middeleeuwse Vlamingen in de duivels zagen: kwaaddoende maar toch drollige wezens.

    In West-Vlaanderen treft men slechts weinig volkskunst aan. Zo is de traditie van het Torhouts aardewerk zo goed als uitgestorven. Het vervaardigen van de Brugse kant blijft echter een der voornaamste kunstambachten van Vlaanderen. De woningbouw vertoont in de landbouwstreken heel wat vorm-verscheidenheid. Nevens het langgerekt éénledig hoevetype en kleine hoeve in losse bouworde vermelden wij de grote witte polderhoeven, bestaande uit ruime los van elkaar staande gebouwen rondom een binnenplaats, zodat zij wel enigszins aan de Limburgse en Brabantse vierkanthoeven doen denken. Typerend is ook de ‘mikke’, een nu zeldzaam geworden schuur met hoog pyramidaal dak. Zeldzamer nog zijn de meerledige in vakwerkstijl opgetrokken hoeven, die een uitloper vormen van de Normandische vakwerkstijl.

    De demografische situatie van West-Vlaanderen veroorzaakt de seizoenale uitwijking van de ‘Fransmans’, de landbouwarbeiders die de oogst gaan binnenhalen in Frankrijk, alsmede de pendelarbeid naar de industriegebieden van Wallonië en Noord-Frankrijk. De huidige economische evolutie, vooral in het Kortrijkse brengt hierin wel verandering. De voor de streek van Roeselare zo kenschetsende leurdersbevolking, die haar bedrijvigheid uitoefende over het ganse Vlaamse land, is nu praktisch verdwenen. Ook de vreemde, zwartharige bevolking van de vroegere bosstreek van Houthulst die een gesloten en weinig ontwikkelde gemeenschap vormde, is nu grotendeels in de West-Vlaamse bevolking opgelost.

    De Vlaamse zeekust omvat de kuststrook vanaf de Scheldemonding tot Bonen (Boulogne). De vissersbevolking wordt gekarakterizeerd door dialecten, die bij het West-Vlaams aanleunen. Volkskundig wordt zij getypeerd door de duinhuisjes, zeer kleine witgekalkte eenledige woningen met rood pannendak, verscholen achter duinruggen en beschermd tegen de zeewind door struikgewas en dicht geboomte. Heden vormen de vissers nog maar een miniem percentage van een grotendeels ingeweken bevolking, die vooral van en voor de vakantiegenoegens leeft. Het aantal Franssprekenden onder deze ingewekenen is vrij hoog.

    Het heuvelachtig karakter van Vlaams Brabant heeft een gans apart uitzicht aan dit deel van Vlaanderen gegeven. Dit merken wij reeds in het golvend Hageland, met zijn afgelegen dorpjes. Deze streek van akkerbouw wordt door de Demervallei gescheiden van de Zuider-Kempen, met wie ze dezelfde problematiek deelt inzake modernizering van het landbouwbedrijf, de industrialisatie en de absorbering van de pendelarbeid. Ten zuiden van het Hageland kondigen de zeer grote vierkanthoeven in een rijk heuvelland reeds Waals-Brabant aan. Tussen Brussel en Mechelen liggen enkele dorpen, b.v. Perk, merkwaardig door hun vele, oude woningen in grijsgele natuursteen en waar de activiteit van de schuttersgilden nog bijzonder intens is. Meer westelijk ligt het Payottenland, dat op vele plaatsen nog het beeld vertoont waarmee men door de landschappen van Breughel vertrouwd werd. Uiterlijk wordt deze streek bepaald door boomgaarden en, door de hopteelt en meer zuidelijk door de voor Brabant zo typische uitgestrekte, welvende landbouwgronden.

    Overal in Vlaams Brabant ontmoet men nog de fraaie gebouwen en woonhuizen opgetrokken in rode baksteen met de omlijstingen van deuren en vensters met witte bergsteen en vaak met voorname trapgevels. Deze stijl was vroeger typerend voor gans Brabant dat eveneens de huidige provincies Antwerpen en Noord-Brabant omvatte. Doch komt ook, zij het in mindere mate, in andere Vlaamse gewesten voor.

    Zo het waar is dat de uitstraling van de Belgische hoofdstad weinig plaats gelaten heeft voor een oorspronkelijk volksleven, is het echter zo dat juist te Brussel zelf het volksleven - althans wat er van over blijft - zuiver Vlaams is. Zo de volkstaal, die hoe verbasterd ook niettemin een bijzonder expressieve Zuidnederlandse streektaal is, reeds op de Vlaamse oorsprong van Brussel wijst, wordt dit eveneens aangeduid door folkloristische gebeurtenissen als de befaamde Brusselse Ommeganck met zijn optocht van reuzen of het planten van de Meiboom.

    De relatief grote inwijking van Walen, voornamelijk na het ontstaan van België in 1830, en de tot op recente tijd bijna automatische verfransing van ingeweken Vlamingen maken van Brussel, dat overigens een officieel tweetalige enclave in een homogeen Nederlandssprekend landsgedeelte is, een zeer ingewikkeld politiek probleem.

    De Zeeuws Vlamingen - Het aan Nederland behorend gebied ten Zuiden van de Schelde wordt bij de provincie Zeeland gerekend. Oorspronkelijk vertoonde deze streek geen enkel verschil met het nabije Vlaanderen. Streektalen, oude streekdrachten waaronder vooral de Cadzandse, de volkse tradities - denken wij b.v. aan het Reinaert verhaal in de streek van Hulst en het Waasland - het vroeger homogeen katholiek geloof, de economische structuur en de algemene leefwijze zijn evenveel banden met Vlaanderen. Rond 1 86o had zich echter een sterke Zeeuwse en protestantse penetratie voltrokken, vooral rond Axel. Daar bestaat tot op heden de vroeger reeds vermelde streekdracht met hoge schoudervleugels. Ook het zeer grote schuur- en staltype, zwart van kleur doch met wit afgeboorde vensters en poorten, wijst op een echt Zeeuwse aanwezigheid. Zeeuws-Vlaanderen heeft inmiddels reeds vele algemeen Noord-Nederlandse kenmerken verkregen zoals de meer gerationalizeerde landbouwontginning en de stedenbouw b.v. te Terneuzen.

    De Frans-Vlamingen - Het gebied van Duinkerken, Boulogne, Douais, Rijsel is in het verleden een der belangrijkste Vlaamse kerngebieden geweest, wat nog duidelijk blijkt uit de talrijke historische monumenten aldaar. Doch vooral sinds de i8e eeuw nam de stelselmatige verfransîng toe, die later met alle mogelijke officiële middelen werd aangemoedigd en zelfs opgelegd. Wel bleef de bij het West-Vlaams aanleunende streektaal in gebruik bij de lagere bevolkingslagen, inzonderheid bij de vissers. Heden groeit de belangstelling van de onderwijswereld aldaar voor het bijna uitgeroeide Nederlands. Dit is te wijten niet in het minst aan een groeiende Vlaamse en Nederlandse belangstelling voor Frans-Vlaanderen.
    Help support Apricity by making a donation

  2. #2
    Junior Member RyanORyan's Avatar
    Join Date
    Oct 2014
    Last Online
    06-13-2022 @ 12:06 AM
    Ethnicity
    European
    Country
    European Union
    Gender
    Posts
    53
    Thumbs Up
    Received: 18
    Given: 9

    1 Not allowed!

    Default

    Dit verhaal is uit de ouwe doos.
    Al lang achterhaald.
    Nederland langs Vlaanderen zetten is flauwekul.
    Er is Nederland, Brabant en Vlaanderen.

    De Belgen zijn bezig geweest om de geschiedenis te vervalsen.

    Brabant is de oorsprong van De Nederlanden.
    Holland, Zeeland, Vlaanderen zijn langs de kust de gebieden die geplunderd werden, en in bezit genomen door de wilden uit het noorden, de vikingen.
    Tot aan het Franse Normandië toe.

    Kijk, je volgt heel braaf de geschiedenisboekjes..
    Franken, Friezen en Saksen.

    Maar dat is al lang achterhaald.

    Een groot deel van Brabant (zowel in Nederland als in België) is Keltisch.
    YDNA R1b enzovoort..
    Zelfs 10% van de bevolking van Brabant stamt uit Skandinavië. YDNA goep I.

    De geschiedenisboeken moeten opnieuw geschreven worden..
    Doe je best.


    O ja, Brussel, Leuven, Antwerpen, Breda, Den Bosch, en wat daar tussen ligt zijn BRABANTSE steden.
    En hebben helemaal niks met Vlaanderen te maken!
    Vlaanderen ligt al eeuwen ten westen van de Schelde!

Thread Information

Users Browsing this Thread

There are currently 1 users browsing this thread. (0 members and 1 guests)

Similar Threads

  1. Replies: 18
    Last Post: 03-25-2012, 07:44 AM
  2. Replies: 0
    Last Post: 09-11-2011, 12:45 AM
  3. Replies: 0
    Last Post: 05-27-2011, 01:36 AM
  4. Het einde van het systeem
    By The Lawspeaker in forum Nederland
    Replies: 0
    Last Post: 10-21-2010, 12:15 AM
  5. Intro in het Nederlands...
    By MarcvSS in forum Nederland
    Replies: 5
    Last Post: 01-08-2009, 06:19 PM

Bookmarks

Posting Permissions

  • You may not post new threads
  • You may not post replies
  • You may not post attachments
  • You may not edit your posts
  •