Paula Bär-Giese sopraan
Maria den Hertog - mezzo sopraan
Hans Meijer - luit
Harry Toebes - Adrianum Valerium
Op het STOKJE van JOHAN VAN OLDENBARNEVELDT, Vader des Vaderlands. / Engelsche Fortuyn - ADRIANUM VALERIUM
Paula Bär-Giese sopraan & tekstplaatsing
Hans Meijer - sopraan luit
De melodie de ‘Engelsche Fortuyn’ moet aan het eind van de 16e en begin 17e eeuw wel heel sterk tot de verbeelding hebben gesproken, met name in Engeland waar zij bij voorkeur gebruikt werd bij zgn. lamentations: liederen op rampen, leerzame sterfgevallen, misdrijven en terechtstellingen. Aan deze laatste functie ontleende ze haar bijnaam: ‘the hanging tune’. Dat kan niet alleen zijn veroorzaakt door de oorspronkelijke Engelse tekst, al is de aanhef onheilspellend genoeg: ‘Fortune my foe, why dost thou frown on me’. Ook de melodie moet een bijzonder suggestieve werking hebben gehad waaraan zelfs Nederlandse dichters, onbekend met de Engelse tekst, zich niet hebben kunnen onttrekken, getuige o.a. Valerius' ‘Stort tranen uyt’. Nadat raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt op 13 mei 1619 als ‘landverrader’ onthoofd was, beschuldigde Vondel in het toneelstuk Palamedes of Vermoorde onnooselheit (onschuld) juist Oldenbarnevelts tegenstander, prins Maurits van Oranje Nassau, van landverraad. Omdat dat zeker voor opschudding zou zorgen, nam de schrijver voorzorgsmaatregelen. Hij verpakte de boodschap in een allegorisch verhaal over de Trojaanse oorlog, publiceerde het stuk pas na Maurits’ dood in 1625 én anoniem. Toch werd al gauw bekend wie de auteur was. Vondel moest een boete van 300 gulden betalen en het boek werd verboden. Nu wilde natuurlijk iedereen het lezen; er verschenen illegale herdrukken. De schrijver bleef intussen bij zijn mening: jaren later maakte hij nog de felle hekeldichten Geuse Vesper en Het stockske. Het stokske van Johan van Oldenbarneveldt (1657) In deze ode aan het stokje van Van Oldenbarneveldt spreekt Vondel zijn lof uit over de steun die het de raadpensionaris tijdens de laatste jaren van zijn leven heeft gegeven. Deze wandelstok was niet alleen een trouwe hulp bij de dagelijks gang, maar ondersteunde de veroordeelde ook bij het beklimmen van het schavot toen hij in 1619 werd onthoofd (voor Vondel was dit een schandelijke daad). Het stokje zal altijd de herinnering levend houden aan het goede dat deze Vader des Vaderlands met de Republiek voorhad.
Mijn wens behoede u onverrot,
O Stok en stut, die geen verrader,
Maar 's vrijdoms stut en Hollands Vader
Gestut hebt, op dat Moordschavot;
Toen hij voor 't bloedig zwaard most knielen,
Veroordeeld, als een Seneka,
Door Nero's haat en ongenâ,
Tot droefenis der braafste zielen.
Gij zult nog, jaren achter-een, Den uitgang van dien held getuigen, En hoe Geweld het Recht durfd buigen,
Tot smaad der onderdrukte Steên.
Hoe dikwijls strekt gij, onder 't stappen
Naar 't hof der Staten, stadig aan,
Hem voor een derden voet, in 't gaan
En klimmen, op de hoge trappen;
Als hij, belast van ouderdom,
Papier en schriften, overleende,
En onder 't lastig landspak steende!
Wie ging, zo krom gebukt, nooit krom!
Gij rustte van uw trouwe plichten
Naar 't rusten van dien ouden stok,
Geknot door 's bloedraads bittren wrok:
Nu stut en stijft gij nog mijn dichten.
Bookmarks